Pagina's

13 januari, 2009

B e z i g e h a n d e n .



Dankzij internet laait de discussie over het auteursrecht weer op, al gaat het dan tot nu toe over tekst en het 'hergebruik' daarvan.
Er zijn verschrikkelijk veel mensen die iets creëren, met hun handen iets kunnen maken. En andermanser zijn veel mensen die met hun handen iets maken en er van moeten leven. Er zijn er slechts een paar die dat ook daadwerkelijk kunnen. Als een ander met het product dat je met jouw handen gemaakt hebt, ongevraagd aan de haal gaat is dat diefstal of oneigenlijk gebruik.
Het vervelende echter voor de pleitbezorger die vindt dat gedane arbeid betaald moet worden, is dat veel mensen die iets gemaakt hebben het helemaal niet erg vinden dat een ander er mee vandoor gaat. Ze zijn er vaak zelfs trots op omdat hun werk blijkbaar de moeite waard is gejat te worden. Wat ze er vaak niet bij vertellen is dat het wereldwijd registreren van dat product (bv. meubels) een kapitaal kost. Voorbeelden hiervan zijn overal te vinden. (Marcel Wanders en Gijs Bakker deden daar uitspraken over.)
Tot de jaren zeventig van de vorige eeuw waren beeldhouwers trots en blij als ze voor een tentoonstelling gevraagd werden, ze maakten er veelal nieuw werk voor en hoopten op een opdracht. Die opdracht kwam meestal niet en de beeldhouwer kon z'n hand ophouden bij Sociale Zaken. Toen het Lieverdje op het Spui van Carel Kneulman, na de 'happenings' van de Anti-rookmagiër Robert Jasper Grootveld en de acties van Provo's en Kabouters populair werd, grepen souvenirmakers hun kans en lieten 'onbekende derden' kleine Lieverdjes maken die er niet uit zagen. Carel heeft toen zelf een stichting opgericht, de Stichting Replica met als doel het beschermen van zijn en andermans rechten als maker, het toezien op reproductie en het innen van centjes. Zijn stichting is later opgegaan in de Stichting Beeldrecht, nu PICTORIGHT. Die stichting Replica, waar ik zelf via een omweg nog mee te maken had, kan ik niet eens meer terugvinden.

Na de 'Hollandse culturele revolutie' eind jaren '60 introduceerden de Nederlandse Kring van Beeldhouwers, in navolging van het door de BBK geïnitieerde 'hanggeld', 'staangeld'. Als beeldhouwer sjouwde en showde je niet meer voor noppes, maar ontving je een vergoeding als je aan een tentoonstelling meedeed. Het was beslist geen vetpot maar een dankbare aanvulling op het karige inkomen. Nog geen twintig jaar later ging men er anders over denken, de aanbieders/ makers van het werk mochten blij zijn als de 'betaalde organisatoren' (vaak collega's) de keus op hen lieten vallen. Werk maken en exposeren zonder daar een cent voor te ontvangen. Terug bij af dus.

Het hang/staangeld staat steeds opnieuw ter discussie, net als alle andere vormen van rechten waarvoor betaald moet worden. Plasterk maakt zich sterk voor richtlijnen maar zijn ambtenaren 'vergeten' dat die er al lang zijn. Het wiel moet, zoals zo vaak in de politiek, weer eens opnieuw worden uitgevonden; om moe van te worden. Vuile handen maken en in onschuld wassen.
Op een enkeling na gebruiken alle schrijvers hun handen om tekst te produceren. Als ze dat doen om hun brood te verdienen worden ze daar voor- of achteraf voor betaald. Ook dat is meestal geen vetpot, op de enkele succesvolle scribent na. De gemiddelde schrijver is blij als zijn of haar 'stukkie' gepubliceerd wordt en hij of zij daarvoor betaald krijgt.

Maar we mogen blij zijn als we onze handen nog kunnen gebruiken. Mijn handen verlangen naar werk: vuil werk en veel splinters.




*


1 opmerking:

  1. Dit doet me zo aan m'n eigen beroepsgroep denken! Jarenlang vergaderen, stichtingen en restauratie registers (met hoge bijdragen) opzetten, ijveren om het 'conserveren van voorwerpen kunst en cultuur' op een hoger plan te tillen, om er een erkend beroep van te maken. Het ouderwetse werken met je handen ('hands on' werken), ja zelfs het 'restaureren' is een vies woord geworden. Tegenwoordig is 'restauratie' out, 'conservering' in. Het devies is: wetenschappelijk onderzoek, universitaire studie, B.A. en M.A., door microscopen kijken en rapporten schrijven. Vooral 'hands off' dus. Na jarenlange studie hebben die hoogopgeleide jonge mensen veel prachtige kennis in huis maar bijzonder weinig praktijkervaring en geen baan. Voor zichzelf beginnen levert ook niets op, want ze moeten eerst vijf tot tien jaar oefenen om het een beetje in de vingers te krijgen.
    Jammer maar waar, veruit de meeste mensen (inclusief de museum conservatoren) geven de voorkeur aan esthetiek boven al die moeilijke ethiek. Eigenlijk is het heel eenvoudig: ze willen hun kapotte voorwerpen zo onzichtbaar mogelijk hersteld hebben en dat liefst zo goedkoop mogelijk, zonder al die dure documentatie (die ook nog het - kennelijk beschamende - bewijs vormt dat het object ooit beschadigd was).
    Straks zijn we terug naar af en vieren de handige 'beunhazen', die het echte werk verrichten en vuile handen krijgen, hoogtijdagen. Helaas opereert deze onopgeleide groep weleens (zeer) onvakkundig, waardoor er onherstelbare schade toegebracht kan worden aan kostbare, soms zeldzame voorwerpen. Pluspuntje: zij kunnen er in ieder geval voor zorgen, dat het (eeuwenoude) ambacht niet geheel verloren gaat.

    BeantwoordenVerwijderen