Pagina's

Posts tonen met het label Marion Herbst. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Marion Herbst. Alle posts tonen

23 december, 2009

G L A S D R U P P E L S


Op 1 december schreef ik over de steen op Marion's graf en de verdwenen glasdruppels. Die druppels zaten, dacht ik, lekker met siliconenrubber vast in de (22 mm) messing buisjes die ik daarvoor van een kraagje voorzag. Ze zouden losgevroren kunnen zijn, of door een overenthousiaste tuinman met de bladblazer samen met blad weggeblazen kunnen zijn, zoals op Jolie's weblog geopperd staat. Maar bij twee buisjes is ook het rubber weg, dat lijkt op peuteren.Ik heb nog wel een tiental druppels, maar die zijn heel onregelmatig van vorm en maat en daardoor niet goed bruikbaar. Op internet zijn die stukjes glas wel te vinden en kan je ze per kilo bestellen. Maar beter is ze eerst te zien en te voelen. Weet iemand een winkel waar ze te krijgen zijn?


06 maart, 2009

H E R G E B R U I K


Dit is een zo genaamde 3D kaart, zo'n kaart die als je hem beweegt de figuurtjes laat 'leven'. Een vinding waar we nu glimlachend op terugkijken! Maar deze kaart heeft nog iets bijzonders, namelijk een dikte meer dan gewoonlijk, veroorzaakt door 'hergebruiketiketten'! Halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw raakte Onno B. in de ban van Sietse Leeflang, de oprichter van De Kleine Aarde en sleepte mij in zijn enthousiastme mee. Hij bestelde in Boxtel een partij 'hergebruiketiketten' en vroeg ons hetzelfde te doen. De etiketten waren bedoeld om bomen en energie te sparen, maar ons gebruik deed het tegenovergestelde! Wij stuurden die Walt Disney kaart met hergebruiketiketten een keer of twintig heen en weer van A'dam naar Zwolle en visa vers, met berichten die er niet echt toe deden! Helaas waren de postzegels niet opnieuw te gebruiken.
Hergebruiketiketten, ze bestaan nog steeds.

Leuk was het wel.




Sietse Leeflang was niet de enige die met hergebruik bezig was blijkt uit deze scan van een etiket waarvan Lindsey er nog steeds een aantal heeft; we hebben meer gemeen dan wij ooit dachten!


15 januari, 2009

B.O.E.




In 1973 ontstond de Bond van Oproerige Edelsmeden o.a. uit onvrede over de presentatie van het sieraad in de toenmalige musea en galleries. Weg met die stijve presentaties in koele vitrines keurig op een rijtje, was de gedachte. De leden haalden hun werk uit de vitrines en toonden het op poppen, in koffers, aan de waslijn en als manifest in een doos. Die doos, wij noemden hem de BOE BOX, heb ik bedacht en gemaakt, ik was die ene beeldhouwer, de andere vier kregen hun eigen vakje en vulden die met voor hen kenmerkende attributen en een drukwerkje over hun werk en motivatie. Aan de binnenkant van de deksel lieten wij ons manifest tweetalig screenen. Van die doos of eigenlijk kistje heb ik er zeker 50 gemaakt, aan drukwerk hadden wij een veelvoud klaarliggen. Maar van de rest, de kussentjes van Françoise, de sheets van Karel, de zelfbouwdoos van Onno en de foto plus kinderschminkdoosjes van Marion was niet voldoende klaar om alle dozen te vullen. Ik denk dat wij niet meer dan twintig BOE BOXEN compleet konden maken; daarvan zijn er een aantal geschonken aan de mensen die mee hadden gewerkt en een paar zijn verkocht.

WAAROM SCHRIJF IK DIT NU?

Een paar dagen geleden kreeg ik een uitnodiging voor een jubileumtentoonstelling. Een expositie van het werk van iemand die ik alleen van naam ken. Op de kaart wordt melding gemaakt van 'de ceremoniële opening van een BOE doos', een BOE box die ze bij toeval ergens zijn tegengekomen.Van die mededeling schrok ik enorm en ik vroeg mij af wat 'onze' doos op haar tentoonstelling doet. Op vragen van mijn kant krijg ik als antwoord dat de jubileumtentoonstelling een 'voortentoonstelling' kent met werk van haar oud leraren en stage begeleiders. Het leek haar een goed idee de door hun twintig jaar gesloten gehouden BOE doos ceremonieel te open en daarna in een vitrine bij te zetten. (Eén van de BOE leden was later haar docent op de RA.) Het was beter geweest dat op de kaart te vermelden en aardig geweest als ze mij daarover hadden bericht. Maar de tijden blijken veranderd.

Ondertussen heb ik begrepen dat ik het ook als een eer zou kunnen beschouwen - die aandacht voor en opening van de doos - en er trots op mag zijn dat meer dan dertig jaar na publicatie ons manifest gebruikt wordt. Dat ben ik ook wel, maar ik hou het nare gevoel dat ons werk gebruikt wordt op een manier waarvoor wij het niet maakten. Voor mij blijft het een 'stunt'; het pronken met andermans werk en het 'bijzetten' in een vitrine is nou precies waar we op tegen waren.

Een paar publicaties terug had ik het over het oneigenlijk gebruik van andermans werk, dit is een voorbeeld waar ik niet aan had gedacht.




12 januari, 2009

B L O G G E N

Wat is er nou zo leuk aan het maken van een blog, waarom vind ik het leuker dan het schrijven van een dagboek, sterker nog waarom schreef ik nooit een dagboek en leef mij nu uit in een bijna dagelijks blog?



Het antwoord is verbluffend simpel en voor de hand liggend. De digitale techniek vind ik leuker dan ik ooit gedacht zou hebben. Die biedt een - voor een simpele digi-ziel als ik ben - al niet bij te benen hoeveelheid mogelijkheden. Het kunnen spelen met plaatjes, teksten, kleur en bewegende beelden en dat alles dan ook nog direct beschikbaar maken voor de hele wereld is iets waar beeldend kunstenaars nog geen twintig jaar geleden alleen van konden dromen. Ik zie het maken van een pagina dan ook bijna als het maken van een beeldje en geniet ervan. Niet elk beeld is een succes, maar dat hoeft ook niet, heb ik ooit geleerd. Soms zou ik willen dat ik er meer van begreep en er dus meer mee kan doen, maar eigenlijk ben ik blij dat dat niet zo is. De beperkingen binnen BLOGGER bevallen mij wel. Voorlopig zijn een plank en een spijker voor mij genoeg.


Toen ik de foto van mijzelf in diepe slaap van L. op mijn scherm kreeg - ik wist niet dat die gemaakt was - moest ik meteen aan werk van Lucian Freud denken, maar ook dat ik 'm moest gebruiken. Maar mijzelf zo te etaleren zou ook niet door iedereen in dank worden afgenomen, dus maakte ik een zwart balkje over mijn intieme delen, maar dat zag er net zo beroerd uit als vroeger de 'afgebalkte' tepels op de foto's bij de oude Amsterdamse nachtclubs met hun pikante dansshows, naast de Phonobar op het Thorbeckeplein. Zonder tekst kon de foto ook niet, tekst op de foto leek de oplossing, maar net als bij het balkje maakt het mensen alleen maar nieuwsgierig.


Lucian Freud, Nude With Leg Up 1992

Vandaag is het Marions sterfdag, zij heeft mij door haar ontdekkingen op het Appeltje, op dit pad gebracht. Jammer dat ze latere ontwikkelingen niet meer heeft mogen meemaken. Ik denk dat ze er prachtige, waardevolle, nieuwe dingen mee zou hebben gedaan. Het bloggen had ze vast opgepikt, ze zou zichzelf nog meer bloot gegeven hebben dan ze al deed.




Kommetje Marion 1992


*

06 januari, 2009

CHANOEKIA / HANNUKAH LAMP



uit catalogus LICHT
foto Joods Historisch Museum

In 1988 bedacht Marion in opdracht van het Joods Historisch Museum Amsterdam een kandelaar voor negen kaarsen. Het museum maakte ter gelegenheid van het 40 jarig bestaan van de staat Israël een tentoonstelling met de titel: LICHT hedendaagse vormen in Joodse rituelen. Het was een van oorsprong Israëlische tentoonstelling met een Hollandse aanvulling. Marion ontwierp een Hannukah Lamp van graniet die wij samen uitvoerden. Tijdens de tentoonstelling kocht Herman Musaph de kandelaar die hem vervolgens schonk aan de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam.
Na de tentoonstelling hebben wij samen met de rabbijn, Herman en de voorzitter van de kunstcommissie in de synagoge bij de RAI een plek gezocht en heb ik de kandelaar aan de muur bevestigd.

Werkend aan het blog over moeder en dochter kwam ik er bij toeval achter dat die synagoge inmiddels gesloopt is en dat er op een andere plek al gebouwd wordt aan een nieuwe! Ik was dus razend nieuwsgierig wat er met de chanoekia gebeurd zou zijn, (ook gesloopt of gered) en mailde het museum met de vraag of zij ergens van wisten. Dat wisten ze niet en stuurden me door naar de LJG Amsterdam. Van de rabbijn kreeg ik te horen dat de kandelaar gespaard is en tijdelijk ondergebracht in, jawel het JHM! Het museum heeft het ondertussen bevestigd en geschreven dat de chanoekia ook op hun website te vinden is, onder collecties, nr. B2197
Mettertijd zal bekeken worden of de kandelaar een plaats in de nieuwbouw kan krijgen, zo schrijft de rabbijn mij. Het zou leuk zijn als dat inderdaad gebeurt en de kaarsen weer zullen branden op 22 december tijdens het chanoeka-feest.





foto Joods Historisch Museum



*


03 januari, 2009

MOEDER EN DOCHTER
Deel 4



Een poging tot reconstructie, begonnen op 12/12/1994, herzien op 28/3/1995 en opnieuw nagelopen en aangepast in mei 2005.
Eind 2008 wederom bekeken en deels herschreven.

(23/12/1994)
(Ook de nu volgende periode heb ik nooit goed kunnen reconstrueren.)
Een aantal maanden moeten ze in dat kamp gezeten hebben voordat ook zij vrij waren. Twee voor Edith zeer belangrijke gebeurtenissen hebben dan al plaatsgevonden. De man waarmee ze nog getrouwd dacht te zijn bleek van haar gescheiden en behoorde niet meer tot de levenden. De vader van Marion was gesneuveld aan het Oostfront. Hij bleek voor zijn deportatie in Berlijn een huis gekocht te hebben en geld vastgezet, zodat de vrouw waarvan hij hield en de dochter die hij nooit zou zien, na de oorlog een dak boven hun hoofd zouden hebben. Edith kreeg dit pas te horen toen het al verjaard was.
Terug in Amsterdam ging ze werken als hulp in de huishouding en later als modiste op een hoedenatelier. Binnen de driehoek Amsterdam, Zaandam en Hilversum verhuisden ze elf maal, meestal inwonend als huishoudster en troetelkind van alleenstaande heren. Niet overal verliep dat even prettig. Edith bleef 'de Mof' en Marion de dochter van…...
De buren op de trap lieten dat overduidelijk merken: als Edith de trap net had schoongemaakt gooide de buurvrouw 'per ongeluk' de vuilnisemmer om en kon ze weer opnieuw beginnen. En zo vele incidenten waar ik mij diep voor schaamde toen ik ze te horen kreeg.


(12/2/1995)
Marion is geboren op 1/12/1944. Ik ben dit opstel bij toeval begonnen op 12/12/1994. Mijn maatje is niet meer, zij stierf op 12/1/1995. De Grote Drukte is nu voorbij, de Grote Stilte ligt op de loer en probeert bezit van mij te nemen. Ik zal proberen verder te gaan, het verhaal weer oppakken waar ik gebleven was. Er is zoveel gebeurd, zo ver vooruit in dit verhaal dat ik er een nacht over moet slapen om verder te kunnen gaan. Ik moet weer terug naar het moment waar ik gebleven was. Deze dag moest er iets op papier, niet in het laatst om te weten of ik hiermee door wil; morgen zie ik wel verder.

(13/2/1995)
Toen ik Marion leerde kennen halverwege de jaren zestig kwamen de echt vervelende incidenten niet meer voor, dacht ik. Geen zichtbare pesterijen meer, nee dat niet maar wel het stilzwijgend negeren van mijn partner en haar moeder. Het kwam uit een hoek waar ik het nooit verwacht had: mijn eigen familie! Een oom, mijn lievelingsoom, heeft het bijna tot aan zijn dood volgehouden! "Naar Duitsland ga ik niet op vakantie en met Duitsers spreek ik niet, Duitsers zijn allemaal Nazi's!' Toch hadden wij in 1965 in zijn tuin onze eerste tentoonstelling en verkocht Marion haar eerste werk. De burgemeester van het dorp sprak het openingswoord, oom was beretrots! Pas toen ik hem een jaar voor zijn dood het verhaal van Edith vertelde erkende hij dat niet alle Duitsers slecht waren en herzag hij zijn houding jegens Marion. Te laat. Mijn vader dacht iets genuanceerder, mijn eerste echte vakantie was met hem op de fiets naar Duitsland. We reden beiden op een fiets met terugtraprem, de mijn had houten blokken op de pendalen. Hij was door mijn vader in elkaar gezet van op de markt gekochte onderdelen, maar was eigenlijk te groot voor mij. Wij hadden een zware oude katoenen tent bij ons met houten haringen, maar zonder grondzeil. En door mijn moeder genaaide slaapzakken van paardendekens. Maar meestal sliepen we bij boeren in het hooi. Die mensen - het was tien jaar na de oorlog - hadden vaak een schuldgevoel en vonden dat ze iets goed te maken hadden. We aten 'op z'n leeuws' zoals mijn vader dat noemde, uit de hand rauwkost en brood met worst, Duitse worst. Onze tocht was heuvelachtig, de terugtrapremmen liepen warm zo niet heet aan, dus kocht pa handremmen, voor elk van ons één, zo'n stang met een blok rubber boven de voorband. Veiligheid voor alles!
Onze laatste standplaats was Goslar in het Harzgebergte. Doorweekt kwamen wij op de camping aan. De canvas fietstassen waren niet bestand gebleken tegen de hoeveelheid regen die wij te verduren hadden gekregen! Om enigszins droog te kunnen slapen kregen wij van een Duitse medekampeerder een luchtbed voor de nacht. Zo'n luchtbed hadden wij nog nooit gezien, laat staan erop geslapen! Pa vond het welletjes en besloot die avond tot de laatste van onze vakantie te maken. We liepen door de stromende regen naar het centrum van Goslar en kwamen zonder gezien te hebben wat er draaide in een bioscoop terecht. Het interieur zal ik nooit vergeten: zoiets als Parisiën in Amsterdam, maar dan met gestolde drollen aan de muur, donkerbruin geschilderd stuc-werk waar je zo in kon bijten! Het rook er naar mannen, oude mannen. De film was een nazaat van de Nazi propaganda, veel bloed en helden, pa wist niet hoe snel hij mij naar buiten moest krijgen. De volgende dag zijn we op de trein gestapt terug naar huis. In Hannover kwam de Grüne Polizei aan boord, controle van God mag weten wat, pistool losjes in de holster en op het perron om de twintig meter militairen met het machinepistool in de aanslag. Het was mijn eerste confrontatie met het 'gezag', een glimlach kon er niet af. Wij werden niet gezocht en waren geen vluchtelingen, slechts een Hollandse vader en zoon en mochten verder reizen. Pas later heb ik begrepen dat diegenen die niet konden bewijzen wie ze waren in Hannover de trein uit moesten en voor hen de ellende pas begon. Het moet rond 1953-1954 geweest zijn, de enige vakantie uit die jaren die mij bij is gebleven.


Vierde deeltje, wordt vervolgd.


OOOOOOOO


01 januari, 2009

MOEDER EN DOCHTER
Deel 2

Een poging tot reconstructie, begonnen op 12/12/1994, herzien op 28/3/1995 en opnieuw nagelopen en aangepast in mei 2005.
Eind 2008 wederom bekeken en deels herschreven.


(15/12/1994)
Het vriendje kwam nog een keer, op 'Mientje' d'r achttiende verjaardag, het eerste feestje dat ze van haar moeder mocht geven. Een dikke mandfles Chianti en een paar flesjes bier en natuurlijk Franse kaas op toast of roggebrood. De geleende draagbare platenspeler produceerde muziek, veel chansons, Nina Simone en nu vergeten Israëlische zangeressen. Niet te hard want de buren hoefden niet mee te genieten en moe moest nog werken. We zaten op de vloer en het bed. 'Hij' zat op de enige stoel, ver genoeg van mij af om hem niet te hoeven spreken. Op de enkele resterende vierkante meter werd tegen twaalven ook nog gedanst. Rond één uur bracht m'n Solex me weer thuis. Al snel na het feest maakte hij het uit. Mijn gevoelens waren stilaan aan het veranderen, de verliefdheid werd 'houden van'. Ik wist het zeker: met deze vrouw wilde ik verder. Dat gevoel is altijd zo gebleven. Haar verlangen naar warmte en tederheid was niet anders dan het mijne maar we vonden elkaar daarin zelden. De studie hield ons bijeen, we bleken meer gemeen te hebben dan wij aanvankelijk wilden toegeven. Als maatjes doken we de vakklas in, de beeldhouwklas van Carel Kneulman.

(16/12/1994)

M'n eerste eigen atelier was de keuken van de pastorie die behoorde bij de kerk waarvan de hoofdingang in de Kalverstraat zat en passanten trok met de kreet: "Een uur voor God". Eén keer per jaar kwam er beweging in de kerk, gestommel achter mijn deur op de trap van de pastorie. De achteruitgang bleek gebruikt te worden voor de 'Stille Omgang'. Een geheimzinnige stoet mensen, 't merendeel mannen in somber grijs daalden dan de trap af. De eigenlijke pastorie was heilig, niet vanwege de kerk maar omdat die het atelier was geweest van een niet onbekende kunstschilder. Paarden, landschappen en stillevens waren zijn specialiteit geweest. De ruimte rook naar stof, stoffen en verf. Verse verf op doekjes van 30x40cm, opgebracht door de man van wie ik de keuken mocht gebruiken. Een oude kennis van mijn moeder, vervroegd met pensioen vanwege Indië en liefhebbend schilderend. De opstellingen van aardewerken kruiken, flessen, schalen inclusief ingedroogd fruit van de eerste gebruiker, trachtte hij in verf om te zetten. Het was nooit goed genoeg volgens zijn eigen zeggen. Zijn toevoegingen aan het atelier en op zijn doekjes waren gebatikte stoffen en een enkel ander Indisch voorwerp op de laatste reis naar huis meegenomen. Wij wilden een feestje, mijn keuken was te klein dus weken wij uit naar de belendende ruimte. Kaarsen in de bestoven flessen, eetwaar in de schalen en de ezels aan de kant geschoven. Om kwart voor twaalf ging het licht aan, juist die avond wilde mijn weldoener aan zijn vrouw de gemaakte vorderingen laten zien. Het feest was over. Ik mocht niet opruimen maar moest wel op zoek naar een andere werkruimte. Die vond ik vrij snel of liever gezegd mijn vader, een kelderruimte voor negen gulden in de week, schuin tegenover de school waar hij les gaf. Slechts vijf minuten lopen van mijn lief. Ik besloot er niet alleen te gaan werken maar ook te gaan wonen. Mijn moeder zegende dat in, zij kwam aanzetten met twee aardewerken mokken en een fles wijn. Zij keurde mijn stap goed. Ik was zelfstandig en gelukkig. Het is ook bij dat ene bezoekje gebleven, ze is er nooit meer geweest.

(17/12/1994)
Een WC was er niet, wel een spoelbak op kruishoogte. Als de nood hoog was poepte ik op een krant, maakte er een keurig pakje van en smeet dat 's morgens vroeg op weg naar mijn werk in de gracht. Om half acht moest ik beginnen. Polyester etalagepoppen maakten we, vies en vooral ongezond werk, maar dat wisten wij toen niet, De afzuigkasten die er wel waren gebruikten we niet omdat ze te klein waren en maskers en handschoenen waren alleen maar lastig. Een leerschool was het wel. Mijn liefje werkte voor hetzelfde bedrijf in een ander gebouw, d'r eerste vriendje had ze daar leren kennen. Om één uur zat m'n werk erop en dook ik m'n kelder weer in. Lekker klooien met gevonden of gekregen materiaal, soms gepikt op mijn werk. Twee uitersten waren mijn leermeesters, Henry Moore en Jean Tinguely. Vorm en techniek en de combinatie daarvan. Ik heb nooit kunnen kiezen. Voor de één een teken van armoe voor de ander een verrijking van het oeuvre, het zal me worst wezen. Ik boetseerde net zo makkelijk een portret als dat ik de schoonheid inzag van aan elkaar gelast schroot. Een keer boetseerde ik een portret van m'n liefje en goot dat af in gips. Bij het loshakken ging iets mis, ik sloeg het achterhoofd kapot, het aangezicht was wat ik overhield. Na een ruzie vond ik het terug met grote krassen over de ogen en neus. Het is mij even dierbaar. We groeiden steeds meer naar elkaar toe. Na twee jaar boden vrienden die gingen verkassen ons hun woning aan. Illegaal welles waar, maar wij besloten het te doen en woonden van de ene op de andere dag bij elkaar. De eerste nacht zakten we door ons bed! Een oud houten ledikant gekregen van mijn grootmoeder. We hadden elkaar niet eens aangeraakt, daar waren we te moe voor, maar ik had het bed slecht in elkaar gezet.


Tweede deeltje, wordt vervolgd.


OOOOOOOO

31 december, 2008

MOEDER EN DOCHTER
Deel 1


Een poging tot reconstructie, begonnen op 12/12/1994, herzien op 28/3/1995 en opnieuw nagelopen en aangepast in mei 2005.
Eind 2008 wederom bekeken en deels herschreven.


(12/12/1994)
De eerste keer dat wij elkaar in de ogen keken was op het instituut waar wij hoopten toegelaten te worden. Ze was me niet opgevallen, een kop kleiner dan ik met een artistiek bruin leren vest met gebreide mouwen en de vacht naar binnen gekeerd. Ik keek sowieso nog niet naar meisjes, wist niet wat ik er mee aan moest. "Goh, werk jij bij Marcuse? Dat is leuk mijn vriendin werkt daar ook!" Die eerste zin was verre van romantisch, mijn antwoord nog minder: "ja, en…?" Voor die avond had ik het goed verpest, wist ik veel.
We bleken in dezelfde klas te zitten, zij mij niet meer kennende en ik met vlinders in mijn buik. In de koffiepauze probeerde ik haar aandacht te trekken, m'n vlinders vlogen wel maar wisten niet goed hoe. Stinkend jaloers was ik als zij met een ander in discussie ging over zaken waar ik niets van begreep. Als zoontje van een Montessori man moest ik bewijzen dat leren iets is dat uit jezelf moet komen, zo niet, dan niet. Ik tekende, knutselde en maakte fantastische reizen in de Bosatlas. De leervakken waren aan mij niet besteed! Over de Grieken en Romeinen had ik wel gelezen, maar wie of wat in welke periode thuishoorde had niet mijn directe belangstelling, laat staan dat ik het onthield! De boekjes over Edison, Stephenson en de gebroeders Wright las ik vele malen, hun experimenten bouwde ik na. Helaas gingen vele gesprekken in de koffiekamer van het kunstinstituut over zaken die ik had laten liggen!
Ik moest mijn strategie veranderen, mijn aandacht verleggen wilde ik mijn vlinders laten fladderen. Voor het eerst ontdekte ik dat leren leuk kon zijn, zinvol ook en dat in een gebouw waar ik mij in thuis voelde en mensen die mij interesseerden. We volgden lessen in de avonduren, van zeven tot tien. De meeste studenten waren ouder dan ik en hadden al een vriend of vriendin, ze waren soms zelfs al getrouwd.


(13/12/1994)
Mijn 'koppie kleiner' had ook een vriend. Ik kwam daar op een avond achter toen ik dacht dat de tijd rijp was (als je echt contact wilt moet je haar naar huis brengen was mijn simpele gedachte), met m'n Solex in de aanslag wachtte ik haar op, op veilige afstand van de uitgang. Verdomme er staat een vent op haar te wachten, geeft een zoen en gearmd gaan ze de stad in. Verkeken is mijn kans! Ik puf de stad uit naar mijn kamertje in het ouderlijk huis. De teleurstelling houdt mij uit mijn slaap. Die vent, zo bleek later, was haar eerste echte vriendje, een paar jaar rijper, ook kunststudent en een geweldig charmeur, bovendien in het bezit van een auto. Daar kon ik met mijn Solex nooit tegenop. De avonden dat hij verstek liet gaan wilde ze wel bij mij achterop, tot aan de voordeur. "Slaap lekker, morgen zie ik je weer"; een zoen was er niet bij. Mijn vlinders wisten niet hoe ze het hadden. Ik was hopeloos verliefd begreep ik nu, maar hoe pak je zo iets aan?

(14/12/1994)
Moeders voelen zoiets meteen aan; met Sint kreeg ik een pakje, wat erin zat weet ik niet meer, de eerste regel van het gedicht wel: Marjonnetje, Marjonnetje m'n hart danst als een ballonnetje. Duidelijker kon het niet, al hadden zij elkaar geloof ik op dat moment nog niet ontmoet. Moeders zijn trots en waakzaam tegelijk, vaders worden alert als dochterlief met een vriendje thuiskomt. Mijn Bajonnetje had geen vader dus dat was geen te nemen hindernis. Wel een moeder die keihard werkte. Schitterende hoeden maakte ze die zij voor een veel te lage prijs verkocht aan klanten die het lef hadden te vragen "of er nog iets af kon". "Liefje, m'n oude is eigenlijk nog goed, maar als je nu even dit of dat, dan kan het toch weer dat mag toch niks kosten?!" Een totaal vernieuwde hoed was meestal het resultaat. De mevrouwen kwamen wel met de wagen gereden door een chauffeur.
De zoen was erin geslopen en ik mocht mee naar boven, de zware boodschappenmand meetorsend die wij samen volgens moeders lijstje op de Cuyp hadden gevuld. De prijs was meestal doorslaggevend, hoewel de man of vrouw achter de kraam ook niet onbelangrijk was. Als de aankopen gecontroleerd en opgeborgen waren gingen moeder en dochter meestal even 'langsliggen', beiden in foetushouding op de houten vloer voor de kachel. Een half uur lang was ik dan alleen met m'n Gauloises en dorst me nauwelijks te bewegen. Tijd om na te denken, te observeren en te leren.

Eerste deeltje, wordt vervolgd.



OOOOOOOO


01 december, 2008

M A R I O N H E R B S T



foto bob v/d berg

Vandaag zou ze 64 jaar geworden zijn maar is tot stof vergaan, het was m'n eerste echte liefde.



+

11 januari, 2008



Oey Tjeng Sit







De laatste 10 jaar die Marion en ik in Amsterdam woonden, was op de O.Z.Achterbugwal. Wij woonden en werkten op 150m2 tweehoog, de helft van een pakhuisetage van 30m diep. De andere helft werd gebruikt door Oey Tjeng Sit als atelier. Toen wij op die etage kwamen, was er geen tussenmuur. Ik maakte die van hout, gaas en gips. Als isolatie stopte ik er honderden dozen in die elders in het pakhuis achtergelaten waren. In de muur maakte ik een schuifdeur van 2x2m. Sit had wel een achteringang maar die was niet groot genoeg om groot materiaal naar boven te brengen. Aan de grachtkant hadden wij een 'hijs'. Eens in de zoveel tijd belde hij op met de mededeling dat er weer een pakje aan kwam en of wij dat in ontvangst wilden nemen. Dat pakje was dan een niet te tillen rol linoleum, de grondstof voor zijn linosneden.
De foto met onze gezichten door een vreemd plastic-doek is gemaakt in de deur naar Sit en was bedoeld voor een affiche, ik weet niet meer voor welke tentoonstelling. De namen heb ik er nu bijgezet, Sit, Onno en Marion leven niet meer.



Oey Tjeng Sit,linosnede op rijstpapier, Nieuwjaarsgroet 1969.



Wie en wat Sit was is in onderstaand citaat te lezen.

Beeldend kunstenaar en apotheker Oey Tjeng Sit overleden

Van onze kunstredactie
AMSTERDAM - Het afgelopen weekeind is de Amsterdamse apotheker en beeldend kunstenaar Oey Tjeng Sit aan de gevolgèn van een ongeluk overleden. Twee weken geleden werd hij, op de fiets, door een auto geschept en zwaar gewond in een ziekenhuis opgenomen. Donderdag wordt hij begraven. Hij was zeventig jaar.
Oey Tjeng Sit werd in 1917, het Jaar van de Draak, in Poerwokerto op Java geboren. Het teken van de draak, zei hij later, houdt in dat iemand die onder zo'n gesternte het leven ziet een vrije en ongebonden toekomst wacht. Oey werd de dadaïst van Amsterdam, een vriendelijk man met twinkelende spotoogjes, die iedereen steeds weer op het verkeerde been zette: in zijn werk als kunstenaar en in de etalage van zijn apotheek aan de Amsterdamse Prinsengracht.
Je zag er nooit de potten en pillen, de antiquarische retorten en vijzels die andere apothekers als hun handelsmerk koesteren, maar de raadselachtige verschijningen van zijn geest: etalages als de vitrines van zijn dadaïstische kijk op de wereld, die de spot dreven met de kijkgewoonte van de voorbijganger. De ene keer waren ze volgestouwd met merkwaardige objets trouvés, de andere keer dichtgeplakt als een kijkdoos met daarbinnen een klein wonder van verbazing.
Hij nam in 1938 de pakketboot van Java om in Leiden farmacie te gaan studeren. "Op Java was niets op kunstgebied, alleen imitatiekunst,afschuwelijke dingen", zei bij. "Voor mij was de ,Chinese cultuur het houvast in het Oosten, veel meer dan de Indonesische cultuur. De Chinese filosofie en de zogenaamde religie; het is allemaal erg lichtvoetig, helemaal niet zwaar op de hand." Eenmaal in Europa was de band met Dada snel gesloten.
Oey Tjeng Sit was een romanticus, die zich in de kunstenaarssociëteit Arti en Amicitiae graag overgaf aan de schildersverhalen van oude schilders over de jaren van voor de wereldoorlogen, toen de kunstenaar nog een kunstenaar was en, met flambard, als zodanig te herkennen.
Zijn tentoonstellingen zaten vol verrassingen, er gebeurde altijd iets. Hij mocht dan wel, volgens de criticus, de Chinese ca1Iigrafie en dada in zijn werk vertegenwoordigen, Oost en West zogezegd, maar hij ging er dan nog zelf - als een bewijs van het laatste - weer als levend kunstwerk bijzitten. Achter een tafel met een net van kippengaas, bijvoorbeeld, waar je met papieren proppen een doelloos spel kon spelen: de kunstenaar als kermisattractie met een knipoog naar de wereld.
"Van de week was ik nog van plan om een nieuwe vereniging op te richten die uitgaat van de stelling dat kunst volmaakt zonder nut is en daarom autonoom en niet te integreren in de maatschappij", zei hij eens ,,Elke kunst die een beetje persoonlijk is, is een vermomming. Ik geloof dat iets het meest gesIaagd is als je het niet zo gauw herkent.''

De Volkskrant, nov 1987

09 augustus, 2007

.


LOT Nr. 3762
.




Deze doos met echte Londense 'hoge zije' zwerft al tientallen jaren door ons huis. Op de deksel staat: For Marion with love & thanks from Ralph. Helaas staat er geen datum bij. Aan het hengsel zit een kaartje met een nummer, waarschijnlijk een 'Lot nr.' van een veiling. De doos en hoed worden er niet beter op, vocht en motten hebben sporen achter gelaten.
Ralph Turner was begin 70er jaren mede eigenaar van de Electrum Gallery in Londen en schrijver van een aantal boeken over sieraden. Ik kan mij niet meer herinneren bij welke gelegenheid hij Marion de hoed gaf.
Ik vraag mij af of ik hem nog langer moet bewaren.




.