Oey Tjeng Sit
De laatste 10 jaar die Marion en ik in Amsterdam woonden, was op de O.Z.Achterbugwal. Wij woonden en werkten op 150m2 tweehoog, de helft van een pakhuisetage van 30m diep. De andere helft werd gebruikt door Oey Tjeng Sit als atelier. Toen wij op die etage kwamen, was er geen tussenmuur. Ik maakte die van hout, gaas en gips. Als isolatie stopte ik er honderden dozen in die elders in het pakhuis achtergelaten waren. In de muur maakte ik een schuifdeur van 2x2m. Sit had wel een achteringang maar die was niet groot genoeg om groot materiaal naar boven te brengen. Aan de grachtkant hadden wij een 'hijs'. Eens in de zoveel tijd belde hij op met de mededeling dat er weer een pakje aan kwam en of wij dat in ontvangst wilden nemen. Dat pakje was dan een niet te tillen rol linoleum, de grondstof voor zijn linosneden.
De foto met onze gezichten door een vreemd plastic-doek is gemaakt in de deur naar Sit en was bedoeld voor een affiche, ik weet niet meer voor welke tentoonstelling. De namen heb ik er nu bijgezet, Sit, Onno en Marion leven niet meer.
Oey Tjeng Sit,linosnede op rijstpapier, Nieuwjaarsgroet 1969.
Wie en wat Sit was is in onderstaand citaat te lezen.
Beeldend kunstenaar en apotheker Oey Tjeng Sit overleden
Van onze kunstredactie
AMSTERDAM - Het afgelopen weekeind is de Amsterdamse apotheker en beeldend kunstenaar Oey Tjeng Sit aan de gevolgèn van een ongeluk overleden. Twee weken geleden werd hij, op de fiets, door een auto geschept en zwaar gewond in een ziekenhuis opgenomen. Donderdag wordt hij begraven. Hij was zeventig jaar.
Oey Tjeng Sit werd in 1917, het Jaar van de Draak, in Poerwokerto op Java geboren. Het teken van de draak, zei hij later, houdt in dat iemand die onder zo'n gesternte het leven ziet een vrije en ongebonden toekomst wacht. Oey werd de dadaïst van Amsterdam, een vriendelijk man met twinkelende spotoogjes, die iedereen steeds weer op het verkeerde been zette: in zijn werk als kunstenaar en in de etalage van zijn apotheek aan de Amsterdamse Prinsengracht.
Je zag er nooit de potten en pillen, de antiquarische retorten en vijzels die andere apothekers als hun handelsmerk koesteren, maar de raadselachtige verschijningen van zijn geest: etalages als de vitrines van zijn dadaïstische kijk op de wereld, die de spot dreven met de kijkgewoonte van de voorbijganger. De ene keer waren ze volgestouwd met merkwaardige objets trouvés, de andere keer dichtgeplakt als een kijkdoos met daarbinnen een klein wonder van verbazing.
Hij nam in 1938 de pakketboot van Java om in Leiden farmacie te gaan studeren. "Op Java was niets op kunstgebied, alleen imitatiekunst,afschuwelijke dingen", zei bij. "Voor mij was de ,Chinese cultuur het houvast in het Oosten, veel meer dan de Indonesische cultuur. De Chinese filosofie en de zogenaamde religie; het is allemaal erg lichtvoetig, helemaal niet zwaar op de hand." Eenmaal in Europa was de band met Dada snel gesloten.
Oey Tjeng Sit was een romanticus, die zich in de kunstenaarssociëteit Arti en Amicitiae graag overgaf aan de schildersverhalen van oude schilders over de jaren van voor de wereldoorlogen, toen de kunstenaar nog een kunstenaar was en, met flambard, als zodanig te herkennen.
Zijn tentoonstellingen zaten vol verrassingen, er gebeurde altijd iets. Hij mocht dan wel, volgens de criticus, de Chinese ca1Iigrafie en dada in zijn werk vertegenwoordigen, Oost en West zogezegd, maar hij ging er dan nog zelf - als een bewijs van het laatste - weer als levend kunstwerk bijzitten. Achter een tafel met een net van kippengaas, bijvoorbeeld, waar je met papieren proppen een doelloos spel kon spelen: de kunstenaar als kermisattractie met een knipoog naar de wereld.
"Van de week was ik nog van plan om een nieuwe vereniging op te richten die uitgaat van de stelling dat kunst volmaakt zonder nut is en daarom autonoom en niet te integreren in de maatschappij", zei hij eens ,,Elke kunst die een beetje persoonlijk is, is een vermomming. Ik geloof dat iets het meest gesIaagd is als je het niet zo gauw herkent.''
De Volkskrant, nov 1987
Van onze kunstredactie
AMSTERDAM - Het afgelopen weekeind is de Amsterdamse apotheker en beeldend kunstenaar Oey Tjeng Sit aan de gevolgèn van een ongeluk overleden. Twee weken geleden werd hij, op de fiets, door een auto geschept en zwaar gewond in een ziekenhuis opgenomen. Donderdag wordt hij begraven. Hij was zeventig jaar.
Oey Tjeng Sit werd in 1917, het Jaar van de Draak, in Poerwokerto op Java geboren. Het teken van de draak, zei hij later, houdt in dat iemand die onder zo'n gesternte het leven ziet een vrije en ongebonden toekomst wacht. Oey werd de dadaïst van Amsterdam, een vriendelijk man met twinkelende spotoogjes, die iedereen steeds weer op het verkeerde been zette: in zijn werk als kunstenaar en in de etalage van zijn apotheek aan de Amsterdamse Prinsengracht.
Je zag er nooit de potten en pillen, de antiquarische retorten en vijzels die andere apothekers als hun handelsmerk koesteren, maar de raadselachtige verschijningen van zijn geest: etalages als de vitrines van zijn dadaïstische kijk op de wereld, die de spot dreven met de kijkgewoonte van de voorbijganger. De ene keer waren ze volgestouwd met merkwaardige objets trouvés, de andere keer dichtgeplakt als een kijkdoos met daarbinnen een klein wonder van verbazing.
Hij nam in 1938 de pakketboot van Java om in Leiden farmacie te gaan studeren. "Op Java was niets op kunstgebied, alleen imitatiekunst,afschuwelijke dingen", zei bij. "Voor mij was de ,Chinese cultuur het houvast in het Oosten, veel meer dan de Indonesische cultuur. De Chinese filosofie en de zogenaamde religie; het is allemaal erg lichtvoetig, helemaal niet zwaar op de hand." Eenmaal in Europa was de band met Dada snel gesloten.
Oey Tjeng Sit was een romanticus, die zich in de kunstenaarssociëteit Arti en Amicitiae graag overgaf aan de schildersverhalen van oude schilders over de jaren van voor de wereldoorlogen, toen de kunstenaar nog een kunstenaar was en, met flambard, als zodanig te herkennen.
Zijn tentoonstellingen zaten vol verrassingen, er gebeurde altijd iets. Hij mocht dan wel, volgens de criticus, de Chinese ca1Iigrafie en dada in zijn werk vertegenwoordigen, Oost en West zogezegd, maar hij ging er dan nog zelf - als een bewijs van het laatste - weer als levend kunstwerk bijzitten. Achter een tafel met een net van kippengaas, bijvoorbeeld, waar je met papieren proppen een doelloos spel kon spelen: de kunstenaar als kermisattractie met een knipoog naar de wereld.
"Van de week was ik nog van plan om een nieuwe vereniging op te richten die uitgaat van de stelling dat kunst volmaakt zonder nut is en daarom autonoom en niet te integreren in de maatschappij", zei hij eens ,,Elke kunst die een beetje persoonlijk is, is een vermomming. Ik geloof dat iets het meest gesIaagd is als je het niet zo gauw herkent.''
De Volkskrant, nov 1987