Pagina's

Posts tonen met het label Berend Peter. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Berend Peter. Alle posts tonen

04 februari, 2009

NOG MEER VERBAZING



Deze foto laat het begin van de opbouw zien met de houten mal die later in staal is uitgesneden.

Begin jaren negentig ging ik sculpturen maken die als tafel gebruikt konden worden in plaats van sculpturen in de vorm van een tafel maar die niet als zodanig gebruikt konden worden. Het was een vraag van vrienden die mij daartoe bracht en niet de trend van dat moment. Mijn allereerste schetsontwerp, dat ik maakte voor een park in Slotermeer, liet al een tafel zien waar wat mee aan de hand was. De tafel als basisvorm zou je de rode draad door mijn werk kunnen noemen. "Gebroken Vis' en "Vis op tafel" zijn daar latere voorbeelden van.


Gebroken vis 1989


Vis op tafel 1989



Deze 'salontafel' (ik noem hem zo omdat het jonge stel dat het tafeltje kocht die term bezigde) zal ik rond 1990 gemaakt hebben. Het was een eigenwijs ding, gemaakt van meerdere soorten hout en staal en onorthodox 'afgewerkt' met vele lagen bladgoud, lak en glitter. Het stalen deel is door een leerling van de bedrijfsschool van de toen nog Verolme werf in Heusden met een snijbrander uitgesneden. Ik heb het later passend gemaakt en 'gezwart'.
Eigenlijk behoort deze tafel ook tot het groepje werken die ik noemde onder het kopje 'de omkeer filosofie': het tafelblad is immers niet volledig bruikbaar. Het is een bruikbare sculptuur. De vertande houten ceintuur houdt de onderdelen visueel bijeen; constructief was hij niet nodig.
Ik denk dat ik dit tafeltje bij Verzameld Werk in Gent heb laten zien, maar zeker ben ik daar niet van. In ieder geval verkocht ik het vanuit het atelier aan zeer enthousiaste mensen en dat is altijd het leukste.


foto's Rene van Haeften

01 februari, 2009

VAN BALK TOT KRUKJE





HET PROCES NY ES



Deze grijze balken zijn het restant, ongeveer een kwart van de partij essenhout die ik in 1993 kocht. De balken waren en zijn zeer wisselend van maat en kwaliteit; voordat daar de benodigde onderdelen voor een kruk uit zijn gehaald en het monteren kan beginnen is er al heel wat zwaar werk verzet. Het hout moet eerst 'gevlakt' worden op de vlakbank voordat je er maar iets mee kunt doen. Voor de latjes van 6mm dik en 45mm breed gaat de balk vervolgens een aantal keren door de vandiktebank, tot die 45mm bereikt is. Dan worden op de zo goed als mogelijk haaks afgestelde cirkelzaagmachine latten gezaagd van 7mm dikte. De zaag is 3mm dik, je verzaagt dus bijna net zoveel materiaal als dat er overblijft! Daarna gaan de ± 3m lange latten 2 maal door de vandiktebank (beide kanten), waarna er spiegelgladde, 6mm dikke latjes overblijven. In één kruk gaat 8.80m (!) aan latjes, die onder een hoek van 15˚op lengte gezaagd worden. Om zo min mogelijk nabehandelingen te hoeven verrichten, is het noodzaakelijk dat cirkelzaag en schaafbeitels vlijmscherp zijn. Je weet van te voren nooit hoeveel exemplaren er verkocht zullen worden, maar per kruk materiaal zagen is niet slim. Dus maakte ik in het begin hout klaar voor vijf krukjes, later voor het dubbele. Toen ik er vijftig had gemaakt (incl. 4 van kersenhout) vond ik het welletjes. De andere drie onderdelen, de vier profielbalkjes, het verbindingsbalkje en de driehoeken voor de zitting vroegen net zo veel zaag- en schaafbehandelingen als de latjes.



De gein, maar ook het moeilijke van het 'Stamper' krukje, zo noemde ik hem eerst volgens mijn aantekeningen, was dat ik hem 'op spanning' maakte. De gebogen vorm van de poten staat op spanning, ze zijn niet voorgebogen. Om dat te kunnen doen moest ik zorgen dat de einden van de latjes a.h.w. opgesloten zaten, vandaar de hoek van 15˚. Het voorbeeld hieronder ligt los in elkaar!
Ik begon met één latje dat ik volkomen haaks op het profiel lijmde. Als die vastzat, lijmde ik de andere vier met behulp van een afstandsmal op het eerste, maar ook op het tweede profielbalkje. Dan op één profiel de andere vijf latjes. Daarna kwam het moeilijkste moment: het naar elkaar toebuigen en meteen vastlijmen van de laatste vijf losse uiteinden. Dat kon alleen door gelijktijdig druk uit te oefenen in de richting van de pijlen op de foto. Daarvoor had ik een constructie gemaakt van lijmtangen en balken die perfect werkte. Het was een zenuwenwerkje omdat ik gebruik maakte van snelle constructielijm. Alles moest in één keer snel en goed, want 'even weer losmaken' was er niet bij! Helaas maakte ik toen nog geen foto's, anders kon ik laten zien hoe dat in z'n werk ging.

De vijf driehoeken voor de zitting waren een probleem op zichzelf. Met zagen alleen was ik beslist niet klaar, er was er geen één gelijk aan de vorige. Alleen door ze als 'bundel' over de vlakbank te halen, kwam ik in de richting die ik wilde. Vervolgens lijmde en schroefde ik er het 'verbindingsbalkje' op, waartegen uiteindelijk de twee 'poten' alleen met lijm vastgezet werden. Dan volgde het laatste spannende moment, het krukje omkeren en op z'n poten neerzetten en hopen dat het niet 'wiebelde'!





Er wordt mij wel eens gevraagd of ik ze nog heb of maak; mijn antwoord is dan steevast 'nee'. Ik heb in het verleden pogingen ondernomen om het werk uit te besteden, maar niemand kon of wilde de kruk maken zoals ik het deed, met alle details en letterlijke spanning die ik er in kon stoppen. Het zou een totaal ander meubelstuk geworden zijn. Ik heb bewust de mallen gesloopt om niet in de verleiding te komen er toch weer een stel te maken. Ik denk dat ik het nu na al die jaren - net als bij de vaas - niet eens meer zou kunnen.



::::



31 januari, 2009

NEW YORK ES 1993




Bij veel ontwerpers ontstaan nieuwe ideeën op onverwachte momenten, tijdens het eten, zwemmen, autorijden of vrijen om maar iets te noemen. Daarna gaan de meesten het idee aan de tekentafel uitwerken, maken prototypes of laten die maken en dan vaak pas na jaren komt het tot productie. Zo'n ontwerper ben ik niet, sterker nog ik ben helemaal geen ontwerper, maar een beeldenmaker die zo nu en dan van koers raakt. Soms ontstaan 'nieuwigheden' bij toeval zoals dit krukje uit 1993. Ik was helemaal niet van plan een krukje te maken. Ik had wat eikenhout gekregen waarvan ik wat dunne latjes zaagde om te kijken hoever ik die (koud) kon buigen. Om de kromming vast te houden had ik een profiel gezaagd en voor ik het wist ontstond er een houten 'kussen' dat ik later gebruikte voor de 'Berlijnse kruk' Maar dat eerste kussen was scheluw, verdraaid, waar je niets meer van zag toen ik het doormidden zaagde! Die twee delen hield ik tegen elkaar en toen zag ik een 'poot', een poot van wat een krukje kon worden! De vorm van de zitting volgde vrij snel, veel keus had ik voor mijn gevoel niet. Om het krukje te kunnen maken had ik een zestal hulpmiddelen/mallen gemaakt die vroegen om vaker gebruikt te worden, productie maken dus. Met het prototype ben ik naar een houthandel/zagerij gegaan en vroeg ik welke houtsoort ik het best zou kunnen gebruiken. Dat werd dus essenhout waar ze 'toevallig' een partij van hadden liggen die ik voor een zacht prijsje mocht meenemen. Van dat balkhout heb ik uiteindelijk 50 van die krukjes gemaakt en nog een aantal varianten, waaronder de Gentse- en Berlijnse kruk en nog steeds heb ik hout over. De eerste exemplaren verkocht ik aan vrienden, maar Marion vond dat ik er meer mee moest doen. Ze heeft toen iets gedaan wat ze nog nooit had gedaan: mijn werk promoten, zij introduceerde mij bij The Frozen Fountain, waarvan ze de eigenaren net had leren kennen.Ik mocht er een krukje achterlaten. Nog geen week later werd ik gebeld; 'of ik de krukjes ook in het zwart kon leveren'. Dat kon ik best, zo hielden zij mij voor. Een week later bracht ik drie of vier zwarte gemaakte krukjes naar Amsterdam, die besteld bleken te zijn door een New Yorkse Galeriehouder. Daarom heet het krukje New York es. Mijn krukje bleek op meerdere fronten een succes, publicaties en uitnodigingen voor tentoonstellingen dwarrelden gestaag binnen, dat had ik nog nooit meegemaakt. Het moment om er echt iets mee te doen, dacht ik. Naïef als ik was, stuurde ik de voorman van 'Droog design' - die ik al jaren kende - een verzoek om opgenomen te worden ik de DROOG collectie. Een manier om eindelijk iets te gaan betekenen. Maar mijn krukje was niet 'droog' genoeg en achteraf gezien denk ik dat hij gelijk had. Ik denk ook dat hij dacht dat ik zijn hulp niet nodig had, maar hij had beter kunnen weten.
Gelukkig heb ik mijzelf en een aantal mensen een plezier kunnen doen en dat is toch waar het om draait.





En DROOG DESIGN, met alle respect is ook maar een tijdsbeeld.



De Gentse kruk en rechts de Berlijnse "pianokruk'.

22 januari, 2009


WAAR MAAK IK MIJ DRUK OM...





Man waar maak je je druk om, hoor ik sommigen al mompelen. "Slecht voor de bloeddruk en het levert toch niets op." Toch maak ik mij zo nu en dan druk over mijn werk als ik vind dat het onrecht wordt aangedaan.
Voor de bij de Gaasperplas te houden FLORIADE 1982 maakte ik het beeld "Dwazen denken te beschermen", een stalen open kubus met een daaraan door een ketting geketende betonnen paal. Na de tentoonstelling vroeg de toenmalige gemeente Amsterdam mij het beeld te vergroten voor een plantsoen op Zeeburg. Het beeld is daar neergezet zoals ook het kleinere broertje, met de kubus zichtbaar boven het maaiveld.
Een paar jaar geleden reden wij langs het beeld en zag ik tot mijn grote schrik dat het niet meer het beeld was zoals ik het bedoeld had. De kubus was ingegraven leek het wel en het beton had een schilderbeurt gekregen! Zoiets aankaarten bij een gemeente, nu deelgemeente is onbegonnen werk, ik heb het laten lopen en was het totaal vergeten totdat ik er gisteren per toeval achterkwam dat er tegenwoordig een 'Kunstwacht' bestaat. Een particulier bureau dat kunst in de openbare ruimte inventariseert, maar ook onderhoudt en restauraties uitvoert voor aangesloten gemeenten zoals Zeeburg.
Vanmorgen mailde ik mijn verbolgenheid en een uur geleden had ik een gesprek en waren fouten in de tekst op de site verbeterd! Daar kan geen gemeente ambtenaar tegenop.
Er gaat uitgezocht worden of de oorspronklijke bedoeling weer zichtbaar gemaakt kan worden.





<>


03 januari, 2009

MOEDER EN DOCHTER
Deel 4



Een poging tot reconstructie, begonnen op 12/12/1994, herzien op 28/3/1995 en opnieuw nagelopen en aangepast in mei 2005.
Eind 2008 wederom bekeken en deels herschreven.

(23/12/1994)
(Ook de nu volgende periode heb ik nooit goed kunnen reconstrueren.)
Een aantal maanden moeten ze in dat kamp gezeten hebben voordat ook zij vrij waren. Twee voor Edith zeer belangrijke gebeurtenissen hebben dan al plaatsgevonden. De man waarmee ze nog getrouwd dacht te zijn bleek van haar gescheiden en behoorde niet meer tot de levenden. De vader van Marion was gesneuveld aan het Oostfront. Hij bleek voor zijn deportatie in Berlijn een huis gekocht te hebben en geld vastgezet, zodat de vrouw waarvan hij hield en de dochter die hij nooit zou zien, na de oorlog een dak boven hun hoofd zouden hebben. Edith kreeg dit pas te horen toen het al verjaard was.
Terug in Amsterdam ging ze werken als hulp in de huishouding en later als modiste op een hoedenatelier. Binnen de driehoek Amsterdam, Zaandam en Hilversum verhuisden ze elf maal, meestal inwonend als huishoudster en troetelkind van alleenstaande heren. Niet overal verliep dat even prettig. Edith bleef 'de Mof' en Marion de dochter van…...
De buren op de trap lieten dat overduidelijk merken: als Edith de trap net had schoongemaakt gooide de buurvrouw 'per ongeluk' de vuilnisemmer om en kon ze weer opnieuw beginnen. En zo vele incidenten waar ik mij diep voor schaamde toen ik ze te horen kreeg.


(12/2/1995)
Marion is geboren op 1/12/1944. Ik ben dit opstel bij toeval begonnen op 12/12/1994. Mijn maatje is niet meer, zij stierf op 12/1/1995. De Grote Drukte is nu voorbij, de Grote Stilte ligt op de loer en probeert bezit van mij te nemen. Ik zal proberen verder te gaan, het verhaal weer oppakken waar ik gebleven was. Er is zoveel gebeurd, zo ver vooruit in dit verhaal dat ik er een nacht over moet slapen om verder te kunnen gaan. Ik moet weer terug naar het moment waar ik gebleven was. Deze dag moest er iets op papier, niet in het laatst om te weten of ik hiermee door wil; morgen zie ik wel verder.

(13/2/1995)
Toen ik Marion leerde kennen halverwege de jaren zestig kwamen de echt vervelende incidenten niet meer voor, dacht ik. Geen zichtbare pesterijen meer, nee dat niet maar wel het stilzwijgend negeren van mijn partner en haar moeder. Het kwam uit een hoek waar ik het nooit verwacht had: mijn eigen familie! Een oom, mijn lievelingsoom, heeft het bijna tot aan zijn dood volgehouden! "Naar Duitsland ga ik niet op vakantie en met Duitsers spreek ik niet, Duitsers zijn allemaal Nazi's!' Toch hadden wij in 1965 in zijn tuin onze eerste tentoonstelling en verkocht Marion haar eerste werk. De burgemeester van het dorp sprak het openingswoord, oom was beretrots! Pas toen ik hem een jaar voor zijn dood het verhaal van Edith vertelde erkende hij dat niet alle Duitsers slecht waren en herzag hij zijn houding jegens Marion. Te laat. Mijn vader dacht iets genuanceerder, mijn eerste echte vakantie was met hem op de fiets naar Duitsland. We reden beiden op een fiets met terugtraprem, de mijn had houten blokken op de pendalen. Hij was door mijn vader in elkaar gezet van op de markt gekochte onderdelen, maar was eigenlijk te groot voor mij. Wij hadden een zware oude katoenen tent bij ons met houten haringen, maar zonder grondzeil. En door mijn moeder genaaide slaapzakken van paardendekens. Maar meestal sliepen we bij boeren in het hooi. Die mensen - het was tien jaar na de oorlog - hadden vaak een schuldgevoel en vonden dat ze iets goed te maken hadden. We aten 'op z'n leeuws' zoals mijn vader dat noemde, uit de hand rauwkost en brood met worst, Duitse worst. Onze tocht was heuvelachtig, de terugtrapremmen liepen warm zo niet heet aan, dus kocht pa handremmen, voor elk van ons één, zo'n stang met een blok rubber boven de voorband. Veiligheid voor alles!
Onze laatste standplaats was Goslar in het Harzgebergte. Doorweekt kwamen wij op de camping aan. De canvas fietstassen waren niet bestand gebleken tegen de hoeveelheid regen die wij te verduren hadden gekregen! Om enigszins droog te kunnen slapen kregen wij van een Duitse medekampeerder een luchtbed voor de nacht. Zo'n luchtbed hadden wij nog nooit gezien, laat staan erop geslapen! Pa vond het welletjes en besloot die avond tot de laatste van onze vakantie te maken. We liepen door de stromende regen naar het centrum van Goslar en kwamen zonder gezien te hebben wat er draaide in een bioscoop terecht. Het interieur zal ik nooit vergeten: zoiets als Parisiën in Amsterdam, maar dan met gestolde drollen aan de muur, donkerbruin geschilderd stuc-werk waar je zo in kon bijten! Het rook er naar mannen, oude mannen. De film was een nazaat van de Nazi propaganda, veel bloed en helden, pa wist niet hoe snel hij mij naar buiten moest krijgen. De volgende dag zijn we op de trein gestapt terug naar huis. In Hannover kwam de Grüne Polizei aan boord, controle van God mag weten wat, pistool losjes in de holster en op het perron om de twintig meter militairen met het machinepistool in de aanslag. Het was mijn eerste confrontatie met het 'gezag', een glimlach kon er niet af. Wij werden niet gezocht en waren geen vluchtelingen, slechts een Hollandse vader en zoon en mochten verder reizen. Pas later heb ik begrepen dat diegenen die niet konden bewijzen wie ze waren in Hannover de trein uit moesten en voor hen de ellende pas begon. Het moet rond 1953-1954 geweest zijn, de enige vakantie uit die jaren die mij bij is gebleven.


Vierde deeltje, wordt vervolgd.


OOOOOOOO


01 januari, 2009

MOEDER EN DOCHTER
Deel 2

Een poging tot reconstructie, begonnen op 12/12/1994, herzien op 28/3/1995 en opnieuw nagelopen en aangepast in mei 2005.
Eind 2008 wederom bekeken en deels herschreven.


(15/12/1994)
Het vriendje kwam nog een keer, op 'Mientje' d'r achttiende verjaardag, het eerste feestje dat ze van haar moeder mocht geven. Een dikke mandfles Chianti en een paar flesjes bier en natuurlijk Franse kaas op toast of roggebrood. De geleende draagbare platenspeler produceerde muziek, veel chansons, Nina Simone en nu vergeten Israëlische zangeressen. Niet te hard want de buren hoefden niet mee te genieten en moe moest nog werken. We zaten op de vloer en het bed. 'Hij' zat op de enige stoel, ver genoeg van mij af om hem niet te hoeven spreken. Op de enkele resterende vierkante meter werd tegen twaalven ook nog gedanst. Rond één uur bracht m'n Solex me weer thuis. Al snel na het feest maakte hij het uit. Mijn gevoelens waren stilaan aan het veranderen, de verliefdheid werd 'houden van'. Ik wist het zeker: met deze vrouw wilde ik verder. Dat gevoel is altijd zo gebleven. Haar verlangen naar warmte en tederheid was niet anders dan het mijne maar we vonden elkaar daarin zelden. De studie hield ons bijeen, we bleken meer gemeen te hebben dan wij aanvankelijk wilden toegeven. Als maatjes doken we de vakklas in, de beeldhouwklas van Carel Kneulman.

(16/12/1994)

M'n eerste eigen atelier was de keuken van de pastorie die behoorde bij de kerk waarvan de hoofdingang in de Kalverstraat zat en passanten trok met de kreet: "Een uur voor God". Eén keer per jaar kwam er beweging in de kerk, gestommel achter mijn deur op de trap van de pastorie. De achteruitgang bleek gebruikt te worden voor de 'Stille Omgang'. Een geheimzinnige stoet mensen, 't merendeel mannen in somber grijs daalden dan de trap af. De eigenlijke pastorie was heilig, niet vanwege de kerk maar omdat die het atelier was geweest van een niet onbekende kunstschilder. Paarden, landschappen en stillevens waren zijn specialiteit geweest. De ruimte rook naar stof, stoffen en verf. Verse verf op doekjes van 30x40cm, opgebracht door de man van wie ik de keuken mocht gebruiken. Een oude kennis van mijn moeder, vervroegd met pensioen vanwege Indië en liefhebbend schilderend. De opstellingen van aardewerken kruiken, flessen, schalen inclusief ingedroogd fruit van de eerste gebruiker, trachtte hij in verf om te zetten. Het was nooit goed genoeg volgens zijn eigen zeggen. Zijn toevoegingen aan het atelier en op zijn doekjes waren gebatikte stoffen en een enkel ander Indisch voorwerp op de laatste reis naar huis meegenomen. Wij wilden een feestje, mijn keuken was te klein dus weken wij uit naar de belendende ruimte. Kaarsen in de bestoven flessen, eetwaar in de schalen en de ezels aan de kant geschoven. Om kwart voor twaalf ging het licht aan, juist die avond wilde mijn weldoener aan zijn vrouw de gemaakte vorderingen laten zien. Het feest was over. Ik mocht niet opruimen maar moest wel op zoek naar een andere werkruimte. Die vond ik vrij snel of liever gezegd mijn vader, een kelderruimte voor negen gulden in de week, schuin tegenover de school waar hij les gaf. Slechts vijf minuten lopen van mijn lief. Ik besloot er niet alleen te gaan werken maar ook te gaan wonen. Mijn moeder zegende dat in, zij kwam aanzetten met twee aardewerken mokken en een fles wijn. Zij keurde mijn stap goed. Ik was zelfstandig en gelukkig. Het is ook bij dat ene bezoekje gebleven, ze is er nooit meer geweest.

(17/12/1994)
Een WC was er niet, wel een spoelbak op kruishoogte. Als de nood hoog was poepte ik op een krant, maakte er een keurig pakje van en smeet dat 's morgens vroeg op weg naar mijn werk in de gracht. Om half acht moest ik beginnen. Polyester etalagepoppen maakten we, vies en vooral ongezond werk, maar dat wisten wij toen niet, De afzuigkasten die er wel waren gebruikten we niet omdat ze te klein waren en maskers en handschoenen waren alleen maar lastig. Een leerschool was het wel. Mijn liefje werkte voor hetzelfde bedrijf in een ander gebouw, d'r eerste vriendje had ze daar leren kennen. Om één uur zat m'n werk erop en dook ik m'n kelder weer in. Lekker klooien met gevonden of gekregen materiaal, soms gepikt op mijn werk. Twee uitersten waren mijn leermeesters, Henry Moore en Jean Tinguely. Vorm en techniek en de combinatie daarvan. Ik heb nooit kunnen kiezen. Voor de één een teken van armoe voor de ander een verrijking van het oeuvre, het zal me worst wezen. Ik boetseerde net zo makkelijk een portret als dat ik de schoonheid inzag van aan elkaar gelast schroot. Een keer boetseerde ik een portret van m'n liefje en goot dat af in gips. Bij het loshakken ging iets mis, ik sloeg het achterhoofd kapot, het aangezicht was wat ik overhield. Na een ruzie vond ik het terug met grote krassen over de ogen en neus. Het is mij even dierbaar. We groeiden steeds meer naar elkaar toe. Na twee jaar boden vrienden die gingen verkassen ons hun woning aan. Illegaal welles waar, maar wij besloten het te doen en woonden van de ene op de andere dag bij elkaar. De eerste nacht zakten we door ons bed! Een oud houten ledikant gekregen van mijn grootmoeder. We hadden elkaar niet eens aangeraakt, daar waren we te moe voor, maar ik had het bed slecht in elkaar gezet.


Tweede deeltje, wordt vervolgd.


OOOOOOOO

31 december, 2008

MOEDER EN DOCHTER
Deel 1


Een poging tot reconstructie, begonnen op 12/12/1994, herzien op 28/3/1995 en opnieuw nagelopen en aangepast in mei 2005.
Eind 2008 wederom bekeken en deels herschreven.


(12/12/1994)
De eerste keer dat wij elkaar in de ogen keken was op het instituut waar wij hoopten toegelaten te worden. Ze was me niet opgevallen, een kop kleiner dan ik met een artistiek bruin leren vest met gebreide mouwen en de vacht naar binnen gekeerd. Ik keek sowieso nog niet naar meisjes, wist niet wat ik er mee aan moest. "Goh, werk jij bij Marcuse? Dat is leuk mijn vriendin werkt daar ook!" Die eerste zin was verre van romantisch, mijn antwoord nog minder: "ja, en…?" Voor die avond had ik het goed verpest, wist ik veel.
We bleken in dezelfde klas te zitten, zij mij niet meer kennende en ik met vlinders in mijn buik. In de koffiepauze probeerde ik haar aandacht te trekken, m'n vlinders vlogen wel maar wisten niet goed hoe. Stinkend jaloers was ik als zij met een ander in discussie ging over zaken waar ik niets van begreep. Als zoontje van een Montessori man moest ik bewijzen dat leren iets is dat uit jezelf moet komen, zo niet, dan niet. Ik tekende, knutselde en maakte fantastische reizen in de Bosatlas. De leervakken waren aan mij niet besteed! Over de Grieken en Romeinen had ik wel gelezen, maar wie of wat in welke periode thuishoorde had niet mijn directe belangstelling, laat staan dat ik het onthield! De boekjes over Edison, Stephenson en de gebroeders Wright las ik vele malen, hun experimenten bouwde ik na. Helaas gingen vele gesprekken in de koffiekamer van het kunstinstituut over zaken die ik had laten liggen!
Ik moest mijn strategie veranderen, mijn aandacht verleggen wilde ik mijn vlinders laten fladderen. Voor het eerst ontdekte ik dat leren leuk kon zijn, zinvol ook en dat in een gebouw waar ik mij in thuis voelde en mensen die mij interesseerden. We volgden lessen in de avonduren, van zeven tot tien. De meeste studenten waren ouder dan ik en hadden al een vriend of vriendin, ze waren soms zelfs al getrouwd.


(13/12/1994)
Mijn 'koppie kleiner' had ook een vriend. Ik kwam daar op een avond achter toen ik dacht dat de tijd rijp was (als je echt contact wilt moet je haar naar huis brengen was mijn simpele gedachte), met m'n Solex in de aanslag wachtte ik haar op, op veilige afstand van de uitgang. Verdomme er staat een vent op haar te wachten, geeft een zoen en gearmd gaan ze de stad in. Verkeken is mijn kans! Ik puf de stad uit naar mijn kamertje in het ouderlijk huis. De teleurstelling houdt mij uit mijn slaap. Die vent, zo bleek later, was haar eerste echte vriendje, een paar jaar rijper, ook kunststudent en een geweldig charmeur, bovendien in het bezit van een auto. Daar kon ik met mijn Solex nooit tegenop. De avonden dat hij verstek liet gaan wilde ze wel bij mij achterop, tot aan de voordeur. "Slaap lekker, morgen zie ik je weer"; een zoen was er niet bij. Mijn vlinders wisten niet hoe ze het hadden. Ik was hopeloos verliefd begreep ik nu, maar hoe pak je zo iets aan?

(14/12/1994)
Moeders voelen zoiets meteen aan; met Sint kreeg ik een pakje, wat erin zat weet ik niet meer, de eerste regel van het gedicht wel: Marjonnetje, Marjonnetje m'n hart danst als een ballonnetje. Duidelijker kon het niet, al hadden zij elkaar geloof ik op dat moment nog niet ontmoet. Moeders zijn trots en waakzaam tegelijk, vaders worden alert als dochterlief met een vriendje thuiskomt. Mijn Bajonnetje had geen vader dus dat was geen te nemen hindernis. Wel een moeder die keihard werkte. Schitterende hoeden maakte ze die zij voor een veel te lage prijs verkocht aan klanten die het lef hadden te vragen "of er nog iets af kon". "Liefje, m'n oude is eigenlijk nog goed, maar als je nu even dit of dat, dan kan het toch weer dat mag toch niks kosten?!" Een totaal vernieuwde hoed was meestal het resultaat. De mevrouwen kwamen wel met de wagen gereden door een chauffeur.
De zoen was erin geslopen en ik mocht mee naar boven, de zware boodschappenmand meetorsend die wij samen volgens moeders lijstje op de Cuyp hadden gevuld. De prijs was meestal doorslaggevend, hoewel de man of vrouw achter de kraam ook niet onbelangrijk was. Als de aankopen gecontroleerd en opgeborgen waren gingen moeder en dochter meestal even 'langsliggen', beiden in foetushouding op de houten vloer voor de kachel. Een half uur lang was ik dan alleen met m'n Gauloises en dorst me nauwelijks te bewegen. Tijd om na te denken, te observeren en te leren.

Eerste deeltje, wordt vervolgd.



OOOOOOOO


11 januari, 2008



Oey Tjeng Sit







De laatste 10 jaar die Marion en ik in Amsterdam woonden, was op de O.Z.Achterbugwal. Wij woonden en werkten op 150m2 tweehoog, de helft van een pakhuisetage van 30m diep. De andere helft werd gebruikt door Oey Tjeng Sit als atelier. Toen wij op die etage kwamen, was er geen tussenmuur. Ik maakte die van hout, gaas en gips. Als isolatie stopte ik er honderden dozen in die elders in het pakhuis achtergelaten waren. In de muur maakte ik een schuifdeur van 2x2m. Sit had wel een achteringang maar die was niet groot genoeg om groot materiaal naar boven te brengen. Aan de grachtkant hadden wij een 'hijs'. Eens in de zoveel tijd belde hij op met de mededeling dat er weer een pakje aan kwam en of wij dat in ontvangst wilden nemen. Dat pakje was dan een niet te tillen rol linoleum, de grondstof voor zijn linosneden.
De foto met onze gezichten door een vreemd plastic-doek is gemaakt in de deur naar Sit en was bedoeld voor een affiche, ik weet niet meer voor welke tentoonstelling. De namen heb ik er nu bijgezet, Sit, Onno en Marion leven niet meer.



Oey Tjeng Sit,linosnede op rijstpapier, Nieuwjaarsgroet 1969.



Wie en wat Sit was is in onderstaand citaat te lezen.

Beeldend kunstenaar en apotheker Oey Tjeng Sit overleden

Van onze kunstredactie
AMSTERDAM - Het afgelopen weekeind is de Amsterdamse apotheker en beeldend kunstenaar Oey Tjeng Sit aan de gevolgèn van een ongeluk overleden. Twee weken geleden werd hij, op de fiets, door een auto geschept en zwaar gewond in een ziekenhuis opgenomen. Donderdag wordt hij begraven. Hij was zeventig jaar.
Oey Tjeng Sit werd in 1917, het Jaar van de Draak, in Poerwokerto op Java geboren. Het teken van de draak, zei hij later, houdt in dat iemand die onder zo'n gesternte het leven ziet een vrije en ongebonden toekomst wacht. Oey werd de dadaïst van Amsterdam, een vriendelijk man met twinkelende spotoogjes, die iedereen steeds weer op het verkeerde been zette: in zijn werk als kunstenaar en in de etalage van zijn apotheek aan de Amsterdamse Prinsengracht.
Je zag er nooit de potten en pillen, de antiquarische retorten en vijzels die andere apothekers als hun handelsmerk koesteren, maar de raadselachtige verschijningen van zijn geest: etalages als de vitrines van zijn dadaïstische kijk op de wereld, die de spot dreven met de kijkgewoonte van de voorbijganger. De ene keer waren ze volgestouwd met merkwaardige objets trouvés, de andere keer dichtgeplakt als een kijkdoos met daarbinnen een klein wonder van verbazing.
Hij nam in 1938 de pakketboot van Java om in Leiden farmacie te gaan studeren. "Op Java was niets op kunstgebied, alleen imitatiekunst,afschuwelijke dingen", zei bij. "Voor mij was de ,Chinese cultuur het houvast in het Oosten, veel meer dan de Indonesische cultuur. De Chinese filosofie en de zogenaamde religie; het is allemaal erg lichtvoetig, helemaal niet zwaar op de hand." Eenmaal in Europa was de band met Dada snel gesloten.
Oey Tjeng Sit was een romanticus, die zich in de kunstenaarssociëteit Arti en Amicitiae graag overgaf aan de schildersverhalen van oude schilders over de jaren van voor de wereldoorlogen, toen de kunstenaar nog een kunstenaar was en, met flambard, als zodanig te herkennen.
Zijn tentoonstellingen zaten vol verrassingen, er gebeurde altijd iets. Hij mocht dan wel, volgens de criticus, de Chinese ca1Iigrafie en dada in zijn werk vertegenwoordigen, Oost en West zogezegd, maar hij ging er dan nog zelf - als een bewijs van het laatste - weer als levend kunstwerk bijzitten. Achter een tafel met een net van kippengaas, bijvoorbeeld, waar je met papieren proppen een doelloos spel kon spelen: de kunstenaar als kermisattractie met een knipoog naar de wereld.
"Van de week was ik nog van plan om een nieuwe vereniging op te richten die uitgaat van de stelling dat kunst volmaakt zonder nut is en daarom autonoom en niet te integreren in de maatschappij", zei hij eens ,,Elke kunst die een beetje persoonlijk is, is een vermomming. Ik geloof dat iets het meest gesIaagd is als je het niet zo gauw herkent.''

De Volkskrant, nov 1987