Pagina's

Posts tonen met het label Edith Herbst. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Edith Herbst. Alle posts tonen

11 januari, 2009


Gravürotypie 1910





Deze twee briefkaarten, waaronder één gericht aan Mejuff: K. Wortel, p/a den Heer J. Wortel, Broodbakker te Kwadijk vond ik los in een foto album van Edith. Ik denk dat ze de kaarten ooit kocht op het oude Waterlooplein; daar stonden mannetjes met schoenendozen vol oude prentbriefkaarten. Het kan best zijn dat ze er nog staan, maar ik kom er nooit meer, de gein is er vanaf. Het heeft even geduurd voordat ik door had waarom ze de kaarten gekocht zal hebben: niet voor de juffers, maar voor de hoeden natuurlijk! Prachtig groteske ontwerpen, een schril contrast met de leren baret (?) die ze later voor Max Heijmans maakte.




foto ANP


*


03 januari, 2009

MOEDER EN DOCHTER
Deel 4



Een poging tot reconstructie, begonnen op 12/12/1994, herzien op 28/3/1995 en opnieuw nagelopen en aangepast in mei 2005.
Eind 2008 wederom bekeken en deels herschreven.

(23/12/1994)
(Ook de nu volgende periode heb ik nooit goed kunnen reconstrueren.)
Een aantal maanden moeten ze in dat kamp gezeten hebben voordat ook zij vrij waren. Twee voor Edith zeer belangrijke gebeurtenissen hebben dan al plaatsgevonden. De man waarmee ze nog getrouwd dacht te zijn bleek van haar gescheiden en behoorde niet meer tot de levenden. De vader van Marion was gesneuveld aan het Oostfront. Hij bleek voor zijn deportatie in Berlijn een huis gekocht te hebben en geld vastgezet, zodat de vrouw waarvan hij hield en de dochter die hij nooit zou zien, na de oorlog een dak boven hun hoofd zouden hebben. Edith kreeg dit pas te horen toen het al verjaard was.
Terug in Amsterdam ging ze werken als hulp in de huishouding en later als modiste op een hoedenatelier. Binnen de driehoek Amsterdam, Zaandam en Hilversum verhuisden ze elf maal, meestal inwonend als huishoudster en troetelkind van alleenstaande heren. Niet overal verliep dat even prettig. Edith bleef 'de Mof' en Marion de dochter van…...
De buren op de trap lieten dat overduidelijk merken: als Edith de trap net had schoongemaakt gooide de buurvrouw 'per ongeluk' de vuilnisemmer om en kon ze weer opnieuw beginnen. En zo vele incidenten waar ik mij diep voor schaamde toen ik ze te horen kreeg.


(12/2/1995)
Marion is geboren op 1/12/1944. Ik ben dit opstel bij toeval begonnen op 12/12/1994. Mijn maatje is niet meer, zij stierf op 12/1/1995. De Grote Drukte is nu voorbij, de Grote Stilte ligt op de loer en probeert bezit van mij te nemen. Ik zal proberen verder te gaan, het verhaal weer oppakken waar ik gebleven was. Er is zoveel gebeurd, zo ver vooruit in dit verhaal dat ik er een nacht over moet slapen om verder te kunnen gaan. Ik moet weer terug naar het moment waar ik gebleven was. Deze dag moest er iets op papier, niet in het laatst om te weten of ik hiermee door wil; morgen zie ik wel verder.

(13/2/1995)
Toen ik Marion leerde kennen halverwege de jaren zestig kwamen de echt vervelende incidenten niet meer voor, dacht ik. Geen zichtbare pesterijen meer, nee dat niet maar wel het stilzwijgend negeren van mijn partner en haar moeder. Het kwam uit een hoek waar ik het nooit verwacht had: mijn eigen familie! Een oom, mijn lievelingsoom, heeft het bijna tot aan zijn dood volgehouden! "Naar Duitsland ga ik niet op vakantie en met Duitsers spreek ik niet, Duitsers zijn allemaal Nazi's!' Toch hadden wij in 1965 in zijn tuin onze eerste tentoonstelling en verkocht Marion haar eerste werk. De burgemeester van het dorp sprak het openingswoord, oom was beretrots! Pas toen ik hem een jaar voor zijn dood het verhaal van Edith vertelde erkende hij dat niet alle Duitsers slecht waren en herzag hij zijn houding jegens Marion. Te laat. Mijn vader dacht iets genuanceerder, mijn eerste echte vakantie was met hem op de fiets naar Duitsland. We reden beiden op een fiets met terugtraprem, de mijn had houten blokken op de pendalen. Hij was door mijn vader in elkaar gezet van op de markt gekochte onderdelen, maar was eigenlijk te groot voor mij. Wij hadden een zware oude katoenen tent bij ons met houten haringen, maar zonder grondzeil. En door mijn moeder genaaide slaapzakken van paardendekens. Maar meestal sliepen we bij boeren in het hooi. Die mensen - het was tien jaar na de oorlog - hadden vaak een schuldgevoel en vonden dat ze iets goed te maken hadden. We aten 'op z'n leeuws' zoals mijn vader dat noemde, uit de hand rauwkost en brood met worst, Duitse worst. Onze tocht was heuvelachtig, de terugtrapremmen liepen warm zo niet heet aan, dus kocht pa handremmen, voor elk van ons één, zo'n stang met een blok rubber boven de voorband. Veiligheid voor alles!
Onze laatste standplaats was Goslar in het Harzgebergte. Doorweekt kwamen wij op de camping aan. De canvas fietstassen waren niet bestand gebleken tegen de hoeveelheid regen die wij te verduren hadden gekregen! Om enigszins droog te kunnen slapen kregen wij van een Duitse medekampeerder een luchtbed voor de nacht. Zo'n luchtbed hadden wij nog nooit gezien, laat staan erop geslapen! Pa vond het welletjes en besloot die avond tot de laatste van onze vakantie te maken. We liepen door de stromende regen naar het centrum van Goslar en kwamen zonder gezien te hebben wat er draaide in een bioscoop terecht. Het interieur zal ik nooit vergeten: zoiets als Parisiën in Amsterdam, maar dan met gestolde drollen aan de muur, donkerbruin geschilderd stuc-werk waar je zo in kon bijten! Het rook er naar mannen, oude mannen. De film was een nazaat van de Nazi propaganda, veel bloed en helden, pa wist niet hoe snel hij mij naar buiten moest krijgen. De volgende dag zijn we op de trein gestapt terug naar huis. In Hannover kwam de Grüne Polizei aan boord, controle van God mag weten wat, pistool losjes in de holster en op het perron om de twintig meter militairen met het machinepistool in de aanslag. Het was mijn eerste confrontatie met het 'gezag', een glimlach kon er niet af. Wij werden niet gezocht en waren geen vluchtelingen, slechts een Hollandse vader en zoon en mochten verder reizen. Pas later heb ik begrepen dat diegenen die niet konden bewijzen wie ze waren in Hannover de trein uit moesten en voor hen de ellende pas begon. Het moet rond 1953-1954 geweest zijn, de enige vakantie uit die jaren die mij bij is gebleven.


Vierde deeltje, wordt vervolgd.


OOOOOOOO


01 januari, 2009

MOEDER EN DOCHTER
Deel 2

Een poging tot reconstructie, begonnen op 12/12/1994, herzien op 28/3/1995 en opnieuw nagelopen en aangepast in mei 2005.
Eind 2008 wederom bekeken en deels herschreven.


(15/12/1994)
Het vriendje kwam nog een keer, op 'Mientje' d'r achttiende verjaardag, het eerste feestje dat ze van haar moeder mocht geven. Een dikke mandfles Chianti en een paar flesjes bier en natuurlijk Franse kaas op toast of roggebrood. De geleende draagbare platenspeler produceerde muziek, veel chansons, Nina Simone en nu vergeten Israëlische zangeressen. Niet te hard want de buren hoefden niet mee te genieten en moe moest nog werken. We zaten op de vloer en het bed. 'Hij' zat op de enige stoel, ver genoeg van mij af om hem niet te hoeven spreken. Op de enkele resterende vierkante meter werd tegen twaalven ook nog gedanst. Rond één uur bracht m'n Solex me weer thuis. Al snel na het feest maakte hij het uit. Mijn gevoelens waren stilaan aan het veranderen, de verliefdheid werd 'houden van'. Ik wist het zeker: met deze vrouw wilde ik verder. Dat gevoel is altijd zo gebleven. Haar verlangen naar warmte en tederheid was niet anders dan het mijne maar we vonden elkaar daarin zelden. De studie hield ons bijeen, we bleken meer gemeen te hebben dan wij aanvankelijk wilden toegeven. Als maatjes doken we de vakklas in, de beeldhouwklas van Carel Kneulman.

(16/12/1994)

M'n eerste eigen atelier was de keuken van de pastorie die behoorde bij de kerk waarvan de hoofdingang in de Kalverstraat zat en passanten trok met de kreet: "Een uur voor God". Eén keer per jaar kwam er beweging in de kerk, gestommel achter mijn deur op de trap van de pastorie. De achteruitgang bleek gebruikt te worden voor de 'Stille Omgang'. Een geheimzinnige stoet mensen, 't merendeel mannen in somber grijs daalden dan de trap af. De eigenlijke pastorie was heilig, niet vanwege de kerk maar omdat die het atelier was geweest van een niet onbekende kunstschilder. Paarden, landschappen en stillevens waren zijn specialiteit geweest. De ruimte rook naar stof, stoffen en verf. Verse verf op doekjes van 30x40cm, opgebracht door de man van wie ik de keuken mocht gebruiken. Een oude kennis van mijn moeder, vervroegd met pensioen vanwege Indië en liefhebbend schilderend. De opstellingen van aardewerken kruiken, flessen, schalen inclusief ingedroogd fruit van de eerste gebruiker, trachtte hij in verf om te zetten. Het was nooit goed genoeg volgens zijn eigen zeggen. Zijn toevoegingen aan het atelier en op zijn doekjes waren gebatikte stoffen en een enkel ander Indisch voorwerp op de laatste reis naar huis meegenomen. Wij wilden een feestje, mijn keuken was te klein dus weken wij uit naar de belendende ruimte. Kaarsen in de bestoven flessen, eetwaar in de schalen en de ezels aan de kant geschoven. Om kwart voor twaalf ging het licht aan, juist die avond wilde mijn weldoener aan zijn vrouw de gemaakte vorderingen laten zien. Het feest was over. Ik mocht niet opruimen maar moest wel op zoek naar een andere werkruimte. Die vond ik vrij snel of liever gezegd mijn vader, een kelderruimte voor negen gulden in de week, schuin tegenover de school waar hij les gaf. Slechts vijf minuten lopen van mijn lief. Ik besloot er niet alleen te gaan werken maar ook te gaan wonen. Mijn moeder zegende dat in, zij kwam aanzetten met twee aardewerken mokken en een fles wijn. Zij keurde mijn stap goed. Ik was zelfstandig en gelukkig. Het is ook bij dat ene bezoekje gebleven, ze is er nooit meer geweest.

(17/12/1994)
Een WC was er niet, wel een spoelbak op kruishoogte. Als de nood hoog was poepte ik op een krant, maakte er een keurig pakje van en smeet dat 's morgens vroeg op weg naar mijn werk in de gracht. Om half acht moest ik beginnen. Polyester etalagepoppen maakten we, vies en vooral ongezond werk, maar dat wisten wij toen niet, De afzuigkasten die er wel waren gebruikten we niet omdat ze te klein waren en maskers en handschoenen waren alleen maar lastig. Een leerschool was het wel. Mijn liefje werkte voor hetzelfde bedrijf in een ander gebouw, d'r eerste vriendje had ze daar leren kennen. Om één uur zat m'n werk erop en dook ik m'n kelder weer in. Lekker klooien met gevonden of gekregen materiaal, soms gepikt op mijn werk. Twee uitersten waren mijn leermeesters, Henry Moore en Jean Tinguely. Vorm en techniek en de combinatie daarvan. Ik heb nooit kunnen kiezen. Voor de één een teken van armoe voor de ander een verrijking van het oeuvre, het zal me worst wezen. Ik boetseerde net zo makkelijk een portret als dat ik de schoonheid inzag van aan elkaar gelast schroot. Een keer boetseerde ik een portret van m'n liefje en goot dat af in gips. Bij het loshakken ging iets mis, ik sloeg het achterhoofd kapot, het aangezicht was wat ik overhield. Na een ruzie vond ik het terug met grote krassen over de ogen en neus. Het is mij even dierbaar. We groeiden steeds meer naar elkaar toe. Na twee jaar boden vrienden die gingen verkassen ons hun woning aan. Illegaal welles waar, maar wij besloten het te doen en woonden van de ene op de andere dag bij elkaar. De eerste nacht zakten we door ons bed! Een oud houten ledikant gekregen van mijn grootmoeder. We hadden elkaar niet eens aangeraakt, daar waren we te moe voor, maar ik had het bed slecht in elkaar gezet.


Tweede deeltje, wordt vervolgd.


OOOOOOOO

31 december, 2008

MOEDER EN DOCHTER
Deel 1


Een poging tot reconstructie, begonnen op 12/12/1994, herzien op 28/3/1995 en opnieuw nagelopen en aangepast in mei 2005.
Eind 2008 wederom bekeken en deels herschreven.


(12/12/1994)
De eerste keer dat wij elkaar in de ogen keken was op het instituut waar wij hoopten toegelaten te worden. Ze was me niet opgevallen, een kop kleiner dan ik met een artistiek bruin leren vest met gebreide mouwen en de vacht naar binnen gekeerd. Ik keek sowieso nog niet naar meisjes, wist niet wat ik er mee aan moest. "Goh, werk jij bij Marcuse? Dat is leuk mijn vriendin werkt daar ook!" Die eerste zin was verre van romantisch, mijn antwoord nog minder: "ja, en…?" Voor die avond had ik het goed verpest, wist ik veel.
We bleken in dezelfde klas te zitten, zij mij niet meer kennende en ik met vlinders in mijn buik. In de koffiepauze probeerde ik haar aandacht te trekken, m'n vlinders vlogen wel maar wisten niet goed hoe. Stinkend jaloers was ik als zij met een ander in discussie ging over zaken waar ik niets van begreep. Als zoontje van een Montessori man moest ik bewijzen dat leren iets is dat uit jezelf moet komen, zo niet, dan niet. Ik tekende, knutselde en maakte fantastische reizen in de Bosatlas. De leervakken waren aan mij niet besteed! Over de Grieken en Romeinen had ik wel gelezen, maar wie of wat in welke periode thuishoorde had niet mijn directe belangstelling, laat staan dat ik het onthield! De boekjes over Edison, Stephenson en de gebroeders Wright las ik vele malen, hun experimenten bouwde ik na. Helaas gingen vele gesprekken in de koffiekamer van het kunstinstituut over zaken die ik had laten liggen!
Ik moest mijn strategie veranderen, mijn aandacht verleggen wilde ik mijn vlinders laten fladderen. Voor het eerst ontdekte ik dat leren leuk kon zijn, zinvol ook en dat in een gebouw waar ik mij in thuis voelde en mensen die mij interesseerden. We volgden lessen in de avonduren, van zeven tot tien. De meeste studenten waren ouder dan ik en hadden al een vriend of vriendin, ze waren soms zelfs al getrouwd.


(13/12/1994)
Mijn 'koppie kleiner' had ook een vriend. Ik kwam daar op een avond achter toen ik dacht dat de tijd rijp was (als je echt contact wilt moet je haar naar huis brengen was mijn simpele gedachte), met m'n Solex in de aanslag wachtte ik haar op, op veilige afstand van de uitgang. Verdomme er staat een vent op haar te wachten, geeft een zoen en gearmd gaan ze de stad in. Verkeken is mijn kans! Ik puf de stad uit naar mijn kamertje in het ouderlijk huis. De teleurstelling houdt mij uit mijn slaap. Die vent, zo bleek later, was haar eerste echte vriendje, een paar jaar rijper, ook kunststudent en een geweldig charmeur, bovendien in het bezit van een auto. Daar kon ik met mijn Solex nooit tegenop. De avonden dat hij verstek liet gaan wilde ze wel bij mij achterop, tot aan de voordeur. "Slaap lekker, morgen zie ik je weer"; een zoen was er niet bij. Mijn vlinders wisten niet hoe ze het hadden. Ik was hopeloos verliefd begreep ik nu, maar hoe pak je zo iets aan?

(14/12/1994)
Moeders voelen zoiets meteen aan; met Sint kreeg ik een pakje, wat erin zat weet ik niet meer, de eerste regel van het gedicht wel: Marjonnetje, Marjonnetje m'n hart danst als een ballonnetje. Duidelijker kon het niet, al hadden zij elkaar geloof ik op dat moment nog niet ontmoet. Moeders zijn trots en waakzaam tegelijk, vaders worden alert als dochterlief met een vriendje thuiskomt. Mijn Bajonnetje had geen vader dus dat was geen te nemen hindernis. Wel een moeder die keihard werkte. Schitterende hoeden maakte ze die zij voor een veel te lage prijs verkocht aan klanten die het lef hadden te vragen "of er nog iets af kon". "Liefje, m'n oude is eigenlijk nog goed, maar als je nu even dit of dat, dan kan het toch weer dat mag toch niks kosten?!" Een totaal vernieuwde hoed was meestal het resultaat. De mevrouwen kwamen wel met de wagen gereden door een chauffeur.
De zoen was erin geslopen en ik mocht mee naar boven, de zware boodschappenmand meetorsend die wij samen volgens moeders lijstje op de Cuyp hadden gevuld. De prijs was meestal doorslaggevend, hoewel de man of vrouw achter de kraam ook niet onbelangrijk was. Als de aankopen gecontroleerd en opgeborgen waren gingen moeder en dochter meestal even 'langsliggen', beiden in foetushouding op de houten vloer voor de kachel. Een half uur lang was ik dan alleen met m'n Gauloises en dorst me nauwelijks te bewegen. Tijd om na te denken, te observeren en te leren.

Eerste deeltje, wordt vervolgd.



OOOOOOOO