DE GEUR VAN KOLEN EN STAAL
Het zou mij niets verbazen als het over een jaar of 10 mogelijk zou zijn als toerist af te dalen naar de plek waar mijnwerkers maandenlang opgesloten hebben gezeten. En beneden zijn dan ook toiletten, is er een restaurant en een balie waar souvenirs en het nodige drukwerk te koop is.
Als je als toerist rondloopt op het terrein van een opgeheven kolenmijn zoals het Zollverein bij Essen en op loopbruggen door de voormalige kolenwasserij drentelt en het kolenstof nog steeds in de neus te voelen is, krijg je respect voor de mannen die daar ooit werkten, maar dringt de schaamte zich ook op. Het waren barre omstandigheden gepaard met altijd aanwezige angst, angst voor de dood aangekondigd door een van z'n stokkie vallend vogeltje of gerommel in de verte. Maar ook bovengronds was voor de werkers het gevaar altijd aanwezig: een knappende kabel, een te schielijk geopend luik of een scheur in de altijd maar doorrazende transsportband. De gehanteerde technieken waren fantastisch maar niet altijd even veilig en gezond. De meeste mijnen in het westen zijn daarom (tot nader order) gesloten.
Nu stap je als argeloze bezoeker op de eerste trede van Europa's langste roltrap (58 m) en glijdt moeiteloos omhoog om op 24 m hoogte bij de kassa een kaartje te kopen om het in de voormalige kolenwasserij gevestigde museum in te mogen. Voor mij waren niet de in vitrines uitgestalde curiosa van belang - hoewel daar best leuke vondsten in waren te zien - maar was de loop door die tot zwijgen gebrachte machinerie een waar feest van herkenning.
Zo'n vijfentwintig jaar geleden had ik het voorrecht om de walserij van de Hoogovens in Velsen te mogen bezoeken. Daar zag ik hoe een rood/geel gloeiende balk staal in een razend tempo tot een lange, dunne plaat geplet werd om tenslotte in één moeite door tot een rol gedraaid werd. Dat ging wel eens mis werd ons verteld, de plaat schoot dan door en suisde als een mes over de werkvloer om als gegolfde plaat tot rust te komen.
Die lucht van toen herkende ik in Essen.
Als je als toerist rondloopt op het terrein van een opgeheven kolenmijn zoals het Zollverein bij Essen en op loopbruggen door de voormalige kolenwasserij drentelt en het kolenstof nog steeds in de neus te voelen is, krijg je respect voor de mannen die daar ooit werkten, maar dringt de schaamte zich ook op. Het waren barre omstandigheden gepaard met altijd aanwezige angst, angst voor de dood aangekondigd door een van z'n stokkie vallend vogeltje of gerommel in de verte. Maar ook bovengronds was voor de werkers het gevaar altijd aanwezig: een knappende kabel, een te schielijk geopend luik of een scheur in de altijd maar doorrazende transsportband. De gehanteerde technieken waren fantastisch maar niet altijd even veilig en gezond. De meeste mijnen in het westen zijn daarom (tot nader order) gesloten.
Nu stap je als argeloze bezoeker op de eerste trede van Europa's langste roltrap (58 m) en glijdt moeiteloos omhoog om op 24 m hoogte bij de kassa een kaartje te kopen om het in de voormalige kolenwasserij gevestigde museum in te mogen. Voor mij waren niet de in vitrines uitgestalde curiosa van belang - hoewel daar best leuke vondsten in waren te zien - maar was de loop door die tot zwijgen gebrachte machinerie een waar feest van herkenning.
Zo'n vijfentwintig jaar geleden had ik het voorrecht om de walserij van de Hoogovens in Velsen te mogen bezoeken. Daar zag ik hoe een rood/geel gloeiende balk staal in een razend tempo tot een lange, dunne plaat geplet werd om tenslotte in één moeite door tot een rol gedraaid werd. Dat ging wel eens mis werd ons verteld, de plaat schoot dan door en suisde als een mes over de werkvloer om als gegolfde plaat tot rust te komen.
Die lucht van toen herkende ik in Essen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten