Zee-egel / Echinus esculentus Als kind was ik bere-trots als ik op het strand zo'n wonderlijk hard maar breekbaar ei vond, het was een gouden vondst die ik grondig bestudeerde en zorgvuldig opborg in mijn schatkist. Van mijn vader leerde ik dat het het skelet van een zee-egel was. Aan het eten van schaaldieren en andere wonderlijke zoutwaterbewoners was ik toen nog lang niet toe.
Mosselen zijn in ons waterrijke landje sinds ze bij de frietboer in een deegjasje verkocht worden gemeengoed geworden, maar voor de eveneens hier veelvuldig gekweekte oesters hoef je ook niet iedereeen wakker te maken.
De Hollandse viskraam heeft een zeer beperkt aanbod, niet omdat hij niet meer kan aanbieden, maar omdat de Hollander niet vreet wat hij niet kent. Op markten in steden waar veel 'buitenlanders' wonen is het aanbod ineens verrassend veel groter.
Op de tweede dag van onze uitstap zagen we bij deze visstal iets wat wij niet eerder zagen: Zee-egels! We besloten ze te gaan proeven en lieten er vier klaarmaken. De vrouw van de stal pakte een nagelschaartje en knipte ze open. Het mooie skeletje van het strand verminkt om de inhoud te kunnen verorberen.
Meer dan een lepeltje heb je niet nodig, je eet ze rauw, dus levend net als oesters en andere schaaldieren. Ze smaken naar wat je maar wilt, mij deden ze me denken aan 'pulpo en su tinto', inktvis in zijn eigen zwarte nat, dat wij vorig jaar in Spanje kochten. Maar het was meer dan dat, het had een eigen, niet te definieren smaak. Wij vonden het lekker, lekkerder dan de scheermessen die we een week later aten.