BP schrijft...
ECCE HOMO
Ooit had ik een vriend die het leven omschreef als een noodzakelijk kwaad. Hij tekende en schilderde heel minitieus alsof hij niets van het leven wilde missen, het royale kleurrijke gebaar was hem vreemd. Toch was het geen somber man, er viel best met hem te lachen. "Maar eens", zei hij "maak ik er een eind aan." Als wij vroegen waarom dan wel, kregen we steevast als antwoord: omdat er een moment komt dat ik niet meer verder wil. Klare taal waar niet tegenop te boksen was. Rond zijn dertigste zond hij zijn vrouw naar haar familie, nam een handvol pillen, liet zich vollopen met alcohol en stapte de straat op. Wegens dronkenschap werd hij opgepakt en in een cel gestopt. Die cel is hij niet meer levend uitgekomen. Hij had gedaan wat hij beloofd had.
Wij hadden een gemeenschappelijke vriend die schreef en tekeningetjes maakte op alle stukjes papier die hij tegenkwam. Die vriend was met het minimale in het leven tevreden. Hij werkte zolang ik hem kende voor een zakcentje als loopjongen bij een kantoorboekhandel en woonde op een kamertje in een tehuis voor arbeiders. Het kopen van tandpasta vond hij zonde van het geld. Hij poetste zijn tanden met zeep. Van moderne muziek moest hij niets hebben, hij beluisterde alleen klassiek via een transistorradio. Zijn houding tegenover het leven was gelijk aan dat van die eerste vriend, met dien verstande dat deze jongen wel over zelfdoding sprak, maar ons het gevoel gaf dat nooit te zullen doen.
Het zelfportretje Ecce Homo uit 1966 is van hem.
Een derde studiegenoot uit hetzelfde groepje, een zeer begenadigd tekenaar en etser die nooit over zelfdoding sprak maar eerder leek te genieten van zijn succes, maakte precies een jaar na de eerste - volkomen onverwacht - een eind aan zijn nog niet dertigjarige leven. Hij had een afspraak met een goede vriend om op zijn atelier over het werk te praten. Die vriend trof hem aan, bungelend aan een stuk touw.
Morsdood.
Van hem hebben we altijd gedacht dat zijn noodlottig handelen een noodkreet was en dat hij zijn makker net iets eerder had verwacht. Maar zeker weten zullen wij dat nooit.
't Leven is een feest, maar niet voor iedereen.
Wij hadden een gemeenschappelijke vriend die schreef en tekeningetjes maakte op alle stukjes papier die hij tegenkwam. Die vriend was met het minimale in het leven tevreden. Hij werkte zolang ik hem kende voor een zakcentje als loopjongen bij een kantoorboekhandel en woonde op een kamertje in een tehuis voor arbeiders. Het kopen van tandpasta vond hij zonde van het geld. Hij poetste zijn tanden met zeep. Van moderne muziek moest hij niets hebben, hij beluisterde alleen klassiek via een transistorradio. Zijn houding tegenover het leven was gelijk aan dat van die eerste vriend, met dien verstande dat deze jongen wel over zelfdoding sprak, maar ons het gevoel gaf dat nooit te zullen doen.
Het zelfportretje Ecce Homo uit 1966 is van hem.
Een derde studiegenoot uit hetzelfde groepje, een zeer begenadigd tekenaar en etser die nooit over zelfdoding sprak maar eerder leek te genieten van zijn succes, maakte precies een jaar na de eerste - volkomen onverwacht - een eind aan zijn nog niet dertigjarige leven. Hij had een afspraak met een goede vriend om op zijn atelier over het werk te praten. Die vriend trof hem aan, bungelend aan een stuk touw.
Morsdood.
Van hem hebben we altijd gedacht dat zijn noodlottig handelen een noodkreet was en dat hij zijn makker net iets eerder had verwacht. Maar zeker weten zullen wij dat nooit.
't Leven is een feest, maar niet voor iedereen.
***
**
*
**
*